|
![]() De enig overgeblevene van 10 Duitse bunkers bij een strategisch gelegen halte van de spoorlijn Roeselare-Ieper. Roeselaarsestraat, Vierkaven, Moorslede. Beschermd monument sinds 2017 (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
InleidingHet landschap in het zuiden van West-Vlaanderen ligt bezaaid met materiële sporen uit de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), o.m. de vele Duitse bunkers achter de frontlinies rond Ieper, ook in de brede omgeving van de Tuimelare. De meeste van deze imposante betonnen constructies gingen in de loop der jaren verloren, ook die in onze Tuimelarewijk. Reeds tijdens de oorlog werden tal van bunkers deels of helemaal vernield en overleefden ze de systematische artilleriebeschietingen niet tijdens het geallieerd slotoffensief in 1918.Na de 'Grote Oorlog' raakten veel bunkers in verval. Ze werden - als hinderlijke bouwwerken - afgebroken om velden en landbouwgronden te kunnen effenen. De betonnen brokstukken werden aangewend om wegen te verharden of om granaattrechters op te vullen. De metalen staven van de wapening werden gerecycleerd in de bouw of verkocht aan schroothandelaars. In de jaren '30 werden tal van betonnen bunkers opgeblazen, meestal door gespecialiseerde firma's, op kosten van en (soms) in opdracht van de Belgische overheid. Ook in de jaren '50, toen oude metalen gegeerd waren omdat ze geld opleverden, werden her en der betonnen constructies opgeruimd. Ook vandaag de dag verdwijnen er nog steeds bunkers. De meeste zijn nu eenmaal geen beschermd bouwkundig erfgoed. Alleen al in Moorslede en Slypskapelle zijn er door allerlei oorzaken in de loop der jaren tenminste 23 (waaronder enkele op de Tuimelarewijk) uit het landschap verdwenen. In de deelgemeente Dadizele gingen 17 bunkers verloren. ![]() Bunker van een Duitse commandopost in Ledegem (Provinciebaan 104, Ledegem), naaast een boerderij, aangeduid als "Lord Farm" op Britse stafkaarten in 1917 (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen). Toch werden niet alle bunkers afgebroken. Een behoorlijk aantal bunkers is helemaal of gedeeltelijk overeind gebleven. Sommige waren zo degelijk gebouwd dat men er gewoon niet in slaagde om ze uit de weg ruimen met springstof, voorhamer of drilboor, maar die dragen nog wel de sporen van vergeefse naoorlogse pogingen tot liquidatie. Duitse bunkers stonden vaak te dicht bij de bewoonde wereld, waardoor het dynamiteren ervan te veel materiële schade (grondverzakkingen of barsten in de muren) kon veroorzaken aan omliggende woningen. Het moet dan ook niet verbazen dat de meeste nog gespaard gebleven Duitse bunkers tijdens de oorlog zich verschuilden onder bomen rond een boerderij, waar ze moeilijker te ontdekken waren voor de vijand. Nogal wat bunkers werden na de oorlog ongemoeid gelaten, gewoonweg omdat ze niet in de weg stonden. Ofwel omdat ze een andere bestemming kregen als stal, opslagplaats, koelruimte, water- of beerput, of zelfs als voorlopige noodwoning. Soms werd een bunker geïntegreerd in een nieuwe woning als een soort van prefabkelder. En bij het begin van WO II deden overgebleven bunkers van WO I dienst als schuilkelder voor de omwonenden. ![]() Bewaard gebleven Duitse bunker uit WO I, bij de hoeve in de Waterstraat 40, Moorslede. Beschermd monument sinds 2017 (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen). De Vlaamse Dienst voor Bouwkundig Erfgoed heeft tot dusver in totaal 170 bunkers geïnventariseerd van het zogeheten Duitse hinterland. Dit was gedurende de Eerste Wereldoorlog het bezette gebied in het zuiden van West-Vlaanderen, dat nauw verbonden was met het Ieperfront en buiten het IJzerfrontgebied lag van de Westhoek. Sinds 1917 heeft de Vlaamse Overheid 28 geregistreerde bunkersites erkend als Beschermd Onroerend Erfgoed. Drie daarvan zijn gelegen op het grondgebied van Moorslede (deelgemeente Dadizele inbegrepen). Maar eigenlijk zijn ALLE nog overeind staande bunkers het bewaren waard, om diverse redenen.
Verdwenen bunkers op de Tuimelarehoek![]() Bunker 1- Oude Heirweg 61; bunker 2 - Een wei langs de Oude Heirweg; bunker 3 - Tuimelarestraat 11; bunker 4 - Tuimelarestraat 26 (rode stip); bunker 5 - Knaagreepstraat 1 (gele stip). Linda Malfait: "Ook in onze wijk de Tuimelare stonden er tijdens Wereldoorlog I enkele Duitse bunkers in gewapend beton. Over het preciese aantal heerst evenwel enige onduidelijkheid. Ze werden later gesloopt en leven bijgevolg enkel nog voort in de herinnering. Op de lijst met Duitse bunkers, die Leon Bonte (voormalig burgemeester, van 1895 tot 1925) samenstelde na de Eerste Wereldoorlog, staan er 3 vermeld op de Tuimelarehoek. In zijn boek "Van beton … tot graniet - Stenen getuigen van WO I in Moorslede en Slypskapelle" (Uitgave van de Heemkundige Kring Moorslede, 2008, pp. 9-26) inventariseerde Rik Lybeer, i.s.m. Germain Bekaert, een lijst van 23 verdwenen bunkers, waarvan 5 zich bevonden langs straten die deel uitmaken van wat ooit Tuimelare was of is. Tenminste 3 ervan stonden zeker opgesteld op het grondgebied van onze wijk. Slechts van één kennen we de preciese locatie. Het loont daarom de moeite om ze alle vijf apart de revue te laten passeren."
Bunkers in Moorslede![]()
(Bron: Rik Lybeer; Germain Bekaert. Van beton ... tot graniet. Moorslede, HKM, 2008, blz. 10). Linda Malfait: "In de bijlage (blz. 57-58) van zijn hogergenoemd boek "Van beton … tot graniet - Stenen getuigen van WO I in Moorslede en Slypskapelle" stelde Rik Lybeer een lijst samen van alle Duitse betonnen bunkers uit de Eerste Wereldoorlog op het grondgebied van Moorslede (uitgezonderd Dadizele). Hij telde in 2008 nog 13 bewaard gebleven bunkers (zie bovenstaande kaart met onderschrift). Sindsdien heeft Rik nog een 14de bunker ontdekt in de Dadizelehoekstraat in Slypskapelle! Daarnaast gaf Rik een lijst van 23 verdwenen bunkers, waaronder zeker 3, en wellicht 4 of misschien zelfs 5 op de Tuimelare. Ter aanvulling: in de deelgemeente Dadizele stonden er tijdens WO I 32 bunkers, waarvan er nog 13 bewaard zijn gebleven." Van offensief naar naar defensief![]() Ingang van een Duitse schuilput ('abri', 'dug-out') in de loopgraaf aan het front (Bron: www.lecielbleu.eu) Tijdens de eerste oorlogsmaanden in 1914 waren de oprukkende Duitse legers in ons land zegezeker en helemaal offensief ingesteld. Ze hoopten, door het stelselmatig veroveren van terrein, snel de oorlog te kunnen winnen. Maar na de Eerste Slag om Ieper (19 October - 22 November 1914) bleef de stad in geallieerde handen. De bewegingsoorlog liep helemaal vast. Het aanvalsgerichte denken maakte bij de Duitsers al snel plaats voor een defensieve houding. Ze groeven zich, net zoals de geallieerde troepen, in aan het front rond Ieper. De frontlijn tekende zich af ten oosten van de stad, in een wijde uitstulping, de zogeheten Ieperboog ("Ypres Salient"). Aanvankelijk werd één aaneengesloten gevechtsloopgraaf aangelegd. Hier en daar werden in de wand van de loopgraaf een geïmproviseerde schuilplaats uitgegraven, in de volksmond "abri", door de Britten "dug-out" genoemd. Zo'n primitief onderkomen, dat slechts een minieme bescherming boodt tegen het artillerievuur van de vijand, was afgedekt met voorhanden zijnde afbraakmaterialen, boomstammen, planken, zandzakjes, dikke lagen aarde, enz. ![]() Productie van betonstenen in Wervik voor de 1ste generatie van Duitse bunkers aan het front (Bron: Hans Sakkers).
Deze rudimentaire bouwsels werden in de loop van de stellingenoorlog verstevigd met golfplaat, ijzer en staal of vervangen door een constructie in beton. Het bouwen van een betonnen minibunker, in de onmiddellijke nabijheid van het front, was evenwel geen lachertje. De aanvoer van materiaal en grondstoffen, het ineen timmeren van de houten bekisting, het ter plaatse aanmaken en gieten van beton, enzovoort dienden te gebeuren zonder dat de vijand iets in de gaten kreeg. ![]() Duitse bunker gebouwd met betonblokken in de frontlijn, in de oorlogssite Bayernwald bovenop de strategisch gelegen heuvelrug ten noorden van Wijtschate (Foto: Jan Vancoillie). Daarom maakten de Duitsers steeds vaker gebruik van prefab-betonstenen, die massaal werden geproduceerd op een werf in Wervik. Dergelijke constructies met betonstenen, met elkaar verankerd door middel van ijzeren staven, werden snel opgebouwd. Maar algauw bleek dat ze minder bestand waren tegen zware artilleriebeschietingen dan de bunkers verderweg van het front, opgetrokken met metersdikke muren en in één stuk gegoten. Daarom werd, in de loop van 1917, het bouwen van bunkers met betonstenen ontmoedigd en uiteindelijk zelfs uitdrukkelijk verboden.
Onderdeel van een doordacht defensiesysteem![]() De 5 opeenvolgende Duitse (blauw gekleurde) verdedigingslinies, ten oosten van Ieper. Midden 1917 (Bron: Wikimedia Commons). Gaandeweg werd het de Duitse legertop duidelijk dat één frontlinie te weinig was om afdoend weerwerk te blijven bieden aan de geallieerden. Vanaf de zomer van 1915 tot de Slag van Passchendaele (31 Juli - 10 November 1917) werden speciale genietroepen belast met de uitbouw van een vernuftig verdedigingssysteem in de diepte, uit het zicht van de vijand. Dat systeem omvatte, tussen het Ieperfront en Passendale, 5 parallel lopende verdedigingslinies ("Stellungen" in het Duits), die elk een soort van bufferzone vormden achter de frontlijn: de Albrecht Stellung, de Wilhelm Stellung, de Flandern I Stellung, de Flandern II Stellung en de Flandern III Stellung.
Twee verdedigingslinies![]() Duitse stafkaart met de frontlinies rond Ieper, eind 1916. Links de (rode) geallieerde en (blauwe) Duitse frontlijn. Vlak daarachter de Duitse verdedigingslinies: 2. Albrecht Stellung en 3. Wilhelm Stellung (Bron: MMP). In de winter van 1915-16 werd begonnen met de aanleg van twee verdediginglinies, vlak achter de frontlijn rond Ieper. Deze bestonden uit loopgrachten, prikkeldraadversperringen en betonnen schuilplaatsen. Mitrailleurs en scherpschutters zorgden voor extra-bescherming.
Twee achterliggende 'betonnen' verdedigingsgordels![]() De verdedigingslinies Flandern I en Flandern II op een Duitse stafkaart, buitgemaakt door het Britse leger en aangepast in september 1917, tijdens de Slag van Passchendaele (Bron: Wikimedia Commons). Na de Tweede Slag bij Ieper (22 april – 24 mei 1915) hadden de Duitsers bijna overal de goed verdedigbare hoogtes van de midden-Westvlaamse heuvelrug, ten oosten van het Ieperfront, ingenomen. Van daaruit konden ze de lager gelegen posities van de vijand nauwlettend in het oog houden en desnoods onder vuur nemen. Vanaf eind 1916 ontvouwden ze op die strategisch gelegen heuvelrug, min of meer van noord naar zuid, twee parallel lopende defensiegordels: de Flandern I Stellung en de Flandern II Stellung.
De bunkers die heden ten dage nog overeind staan mogen dan wel de indruk wekken dat ze ooit lukraak in het landschap werden neergezet, maar niets is minder waar. Elke Stellung bestond eigenlijk uit één aaneenrijging van bunkers die helemaal niet willekeurig, maar goed gepositioneerd stonden. Meestal waren ze aangelegd in clusterverband (= dambordpatroon), waardoor de ene constructie de andere kon zien en desgevallend met mitrailleurvuur ondersteunen. Soms waren bunkers, via een ondergrondse tunnel, met elkaar verbonden. Elke bunker was beschermd door een brede berm van metershoge prikkeldraad en/of door obstakels van hout of beton (zogeheten Friese ruiters). ![]() Duitse frontkaart van 22 oktober 1917, tijdens de Slag van Passchendaele (Bron: Wikimedia). Tijdens de Slag van Passchendaele (31 juli-10 november 1917) ervaarden de geallieerden op pijnlijke wijze hoe efficiënt en haast ondoordringbaar dit Duitse verdedigingssysteem wel was. Begin oktober slaagden Britse en Canadese soldaten er uiteindelijk toch in om, tussen Westrozebeke en Reutel (Beselare), een stuk van de Flandern II Stellung te doorbreken. Maar daar bleef het bij. Ze geraakten niet verder.
RiegelsTussen de 'bunkerlinies' Flandern Stellung I en Flandern Stellung II liepen verscheidene zogeheten "Riegels". Dat waren dwarslinies van waaruit in de flank kon worden aangevallen bij een eventuele doorbraak van vijandelijke troepen. Zo was er de Moorslede-Riegel, die een verbinding maakte tussen de Dadizelehoek in Ledegem en de Waterdamhoek in Moorslede. En tussen de Moorsleedse Vierkavenwijk en Staden liep er later een Staden-Riegel. Tussen die Riegels en Stellungen waren er ook nog geïsoleerde Duitse verdedigingsposten, op geografisch strategische plaatsen of vlakbij gebouwen. Boerderijen waren voor de Duitsers gedroomde plekken waar ze een bunker verdekt konden opstellen, onttrokken aan het oog van de vijand. Het was uitkijken geblazen voor de geallieerde soldaten wanneer ze in de buurt van sommige hoeves kwamen. Daarom duidden de Britse stafkaarten de 'gevaarlijke' boerderijen aan met de codenaam 'Farm', zoals de "Bulck Farm" en "Sinner Farm" in Moorslede en de "Lord Farm" in Ledegem.
Flandern III Stellung (vanaf 26 september 1917: Flandern I Stellung)![]() Stafkaart met de Duitse verdedigingslinies Flandern II en Flandern III in onze streek, halfweg 1917 (Bron: München, Bayerisches Hauptstaatsarchiv, Abt. IV Kriegsarchiv. Pioniere Höhere Stäbe (WK). De Slag van Passchendaele (31 Juli - 10 November 1917) betekende een keerpunt in de geschiedenis van WO I. Na deze bloedige veldslag was de frontsituatie ingrijpend gewijzigd. Daarom besliste de Duitse legertop om de verdedigingslinies volledig te hertekenen en oostwaarts te verschuiven. Zo werd de bestaande Flandern I Stellung deels opgedoekt en de naam ervan werd toegekend aan een geplande (meer oostwaarts gelegen) 3de 'betonnen' verdedigingslinie: de Flandern III Stellung. Op 26 november 1917 was het zover. De Duitse legerleiding doopte de nog op te richten Flandern III Stellung officiëel om tot Flandern I Stellung. De eigenlijke constructie ervan kwam pas goed op gang tijdens de winter van 1917-1918. De nieuwe Flandern I Stellung startte in Zande (Koekelare) en liep verder over Edewalle (Handzame), Kortemark, ten westen van Hooglede en Roeselare via het gehucht De Ruiter, dwars doorheen Beitem en een stuk van de Tuimelarewijk, en zo verder zuidwaarts langs Ledegem, Moorsele, Wevelgem, Moeskroen naar Lesquin bij Rijsel. Moorslede lag daarmee geprangd tussen de Flandern Stellung II, aan de westkant, en de nieuwgebouwde Flandern I Stellung, aan de oostkant.
![]() Duitse bunker in de Penemolenstraat, ten oosten van Beitem en ten zuiden van de Vossemolen, deel uitmakend van de 'Artillerie-Schutz-Stellung' (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen). Net achter de Flandern I Stellung werd nog een zogeheten "Artillerie-Schutz-Stellung" uitgebouwd, die o.m. langs de Vossemolen liep, ten oosten van Beitem. Dat was een ondersteuningslijn die loopgraven, mitrailleursnesten, veel prikkeldraadversperringen en een aantal nieuwe bunkers omvatte, waarvan de meeste echter onafgewerkt bleven.
Het geallieerd slotoffensief rond Roeselare![]() Duitse stafkaart van 12 februari 1918. De Flandern I Stellung liep doorheen De Tuimelare en Beitem. Rechts de beschermende artillerielijn (Bron: WWI Trench Maps. McMaster University. Hamilton, Canada). Eigenlijk was de Flandern I stellung, die ook door de Tuimelarewijk liep, in de eerste plaats bedoeld om de stad Roeselare te beschermen tegen een mogelijke aanval van geallieerde troepen. Roeselare vormde in WO I immers het zenuwknooppunt van het Duitse 4de Leger in West-Vlaanderen. Daar kwamen belangrijke aanvoerlijnen van het hinterland bijeen, o.m. de Mandel, het kanaal Roeselare-Leie, de baan Roeselare-Menen en de 3 spoorlijnen Roeselare-Kortrijk, Roeselare-Menen en Roeselare-Ieper. Toen op 28 september 1918 het startsein werd gegeven voor een grootscheeps geallieerd bevrijdingsoffensief was de nieuwe Duitse verdedigingslijn Flandern I Stellung nog helemaal niet voltooid en bovendien zwaar onderbemand. Op dag 1 van het offensief konden de geallieerden Zonnebeke, Passendale, Langemark, Poelkapelle en Houthulst bevrijden. 's Anderendaags veroverden ze Dadizele en het centrum van Moorslede. Maar al na 2 dagen werd de geallieerde opmars tot staan gebracht. ![]() Duitse bunker langs de Westring van Roeselare. Onderdeel van de Flandern I Stellung, die in 1918 het vuur aan de schenen legde van de geallieerden (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen) (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen). De geallieerden probeerden, rondom Roeselare, o.m Beitem en Westrozebeke binnen te dringen, maar botsten telkens weer op een onverwacht hardnekkige weerstand van de Flandern I Stellung. Vanuit een aantal goed gecamoufleerde Duitse bunkers en mitrailleursnesten werden ze herhaaldelijk onder vuur genomen. Op 4 oktober viel het geallieerde offensief rond Roeselare zelfs helemaal stil en werd er een soort van adempauze ingelast. De geallieerde legerleiding was vooraf duidelijk niet zo goed op de hoogte van de werkelijke sterkte van de Duitse defensielijnen. Deze flinke onderschatting veroorzaakte daarom een aanzienlijke vertraging van de opmars en veel nodeloos bloedvergieten rond Roeselare. ![]() Posities van het bataljon 6de Jagers te Voet op 21 September 1918 op de Tuimelare, enkele weken vóór de Wapenstilstand van 11 november. Stafkaart (uitsnede) van het Belgisch leger (Bron: Germain Bekaert). Op 14 oktober voerden de Frans-Belgische artillerie en infanterie, ondersteund door tanks en vliegtuigen, een verwoestende aanval uit op de Duitse Flandern I Stellung. Ze konden bijna over de hele lijn een 5-tal kilometers oprukken. Ze slaagden erin om de rest van Moorslede, en ook Ledegem en Beitem volledig te bevrijden. Belgische eenheden stootten verder door tot Rumbeke. Franse troepen veroverden diezelfde dag uiteindelijk de stad Roeselare.
De naam bunkerTijdens de Eerste Wereldoorlog sprak men nog niet van "bunker" als overkoepelende term voor betonnen bouwwerken. De Duitsers hadden het toen over een "Manschafts Eisenbeton Unterstand" (MEBU), kortweg "Einheitsunterstand". Ze hanteerden eveneens de nog steeds in zwang zijnde term "Blockhaus". Ook het woord "Kazemat" werd gebruikt door Duitsers en Fransen, vooral voor (half)ondergrondse versterkte ruimten. Het woord Kazemat komt van het Italiaanse "casamatta", dat de 2 Latijnse woorden "casa" (= huis, woonst) en "matta" (= mat, deken, overdekking) combineert.Aan Britse zijde had men het over "Shelter" of "Dug-out", vooral voor een primitieve schuilplaats in de wand van een loopgraaf. In het Frans (die ook de taal was van de Belgische legerleiding) sprak men van een "abri" ofwel "bloc bétonné". Pas vanaf de jaren 1920 dook het woord "bunker" op in het Engels en vervolgens in het Duits taalgebied. Sinds Wereldoorlog II (1940-1945) is deze term algemeen ingeburgerd om zowel militaire als civiele betonnen constructies in beton aan te duiden.
Functies van een bunker![]() Halfondergrondse geschutsbunker op een vroeger munitiepark van de Duitsers, aan de Oliekotstraat in Dadizele (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen). Elke bunker in de Eerste Wereldoorlog vervulde een dubbele rol:
Daarnaast oefende elke bunker een onbetwistbaar psychologische invloed uit. Een bunker had op zich al een belangrijk afschrikkend en ontmoedigend effect op de aanvaller. Het leek haast onbegonnen werk om deze imponerende massieve constructie met conventionele middelen te veroveren. Meestal kon die enkel met behulp van een vlammenwerper of van een goedgemikte handgranaat worden uitgeschakeld. Een bunker kon in de praktijk één specifieke functie uitoefenen, zoals
Naar een standaardmodel voor bunkers![]() Een mooi voorbeeld van Einheitsunterstand-bunker, langs de Moorseelsesteenweg in Rumbeke. Deze was onderdeel van de Artillerie-Schutz-Stellung achter de Flandern I Stellung (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen). Tijdens de eerste oorlogsjaren werd sterk geïmproviseerd en geëxperimenteerd bij de bouw van defensieve en offensieve constructies. Elke militaire eenheid bouwde haar eigen bunkers volgens eigen inzichten en afhankelijk van de omstandigheden, de functie, de locatie en de beschikbare materialen. Het aantal bunkermodellen was dan ook niet te tellen. Het ene bunkertype was al effectiever dan het andere. Midden 1916 vaardigde de Duitse legertop algemene richtlijnen uit met betrekking tot de bouw van efficiënte betonnen constructies. Deze voorschriften werden geleidelijk verfijnd of volledig herzien, op grond van de ervaringen te velde. Pas vanaf november 1917 kwam in de achterligggende defensielinies - dus ook in de omgeving van de Tuimelare - massaal een standaardmodel voor bunkers in zwang, door de Duitsers "Einheitsunterstand", of ook "Gruppenunterstand" geheten. Een dergelijk standaardtype leverde tal van voordelen op:
Kenmerken van een Einheitsunterstand-bunker![]() Deze mitrailleurpost naast de Oostendestraat in Leke bij Diksmuide is een mooi voorbeeld van een Einheitsunterstand, het standaardmodel voor Duitse bunkers vanaf 1917 (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen). In de praktijk werd dat standaardmodel voor een bunker niet altijd rigoureus gevolgd. Er kon al wel eens van afgeweken worden, wat betreft het volume (grotere eenheden hadden nu eenmaal meer ruimte nodig), de beschikbare materialen en de ligging (bunkers die dicht bij de frontlinie lagen hadden vaak een andere indeling dan de bunkers verderweg). Hoewel varianten mogelijk waren zag een typische Einheitsunterstand er ongeveer uit als volgt:
Van stampbeton naar gewapend beton.
![]() Duitse mitrailleurpost, opgebouwd uit betonstenen, in de Puitstraat 1A, Koekuitwijk, Moorslede (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen). Vanaf 1915 gebruikte men overwegend stampbeton, ongewapend beton dus met een laag cementgehalte, bestaande uit een vrij droge specie van, naast cement, ook zand, grind en water, die werd verdicht door aan te stampen. In de voorste linies was het niet altijd mogelijk om stampbeton te gieten. Daar gebruikte men dan geprefabriceerde betonstenen of betonbalken. Maar in 1917 raakten bunkers in deze prefabmaterialen in onbruik en werden ze zelfs verboden, omdat ze niet robuust genoeg waren tegen de geallieeerde beschietingen. De Duitsers grepen meer en meer naar gewapend beton als ideaal materiaal voor bunkers. Deze werden voortaan ter plaatse in één stuk (als monoliet) gegoten, in een houten bekisting. Aanvankelijk werden zware ijzeren liggers, profielen of spoorwegrails gebruikt als wapening van het beton in de vloer, de muren en het dak. Maar na verloop van tijd werden lichtere ronde ijzeren staven ingebetonneerd en uiteindelijk werd stalen vlechtwerk aangewend. Het moet ons niet verbazen dat de overgrote meerderheid van de tot op vandaag bewaarde betonnen bunkers, zowel van de Duitsers als van de geallieerden, ooit werden gegoten in één stuk, in gewapend beton, omdat ze beter waren bestand tegen voltreffers van groot kaliber tijdens de oorlog. Ook nadien, in vredestijd, bleven ze oninneembare forten voor sloophamers, drilboren en dynamiet!
Het bouwpersoneel
![]() Door de Duitsers ingezette Belgische arbeiders (van alle leeftijden!) voor werkzaamheden aan het Ieperfront (Foto: Jan Vancoillie). Wie waren de eigenlijke bouwers van de Duitse bunkers in onze streken? Dat hing af van de nabijheid van het front. Bunkers dichtbij de gevechtslinies rond Ieper werden vaak opgetrokken door de legereenheden ("Gruppe") die er de stellingen bezetten. Elk eenheid beschikte over gespecialiseerde gevechtsingenieurs ("Pioniere") die, met de hulp van een groep infanteristen, "Pionier-Bataillon" of "Pionier-Kompagnie" geheten, de betonnen constructies maakten. Verder van het front waren speciale genietroepen actief, zogeheten "Armierungstruppen", die belast waren met de aanleg van de opeenvolgende bunkerlinies Flandern I, Flandern II en III. Voor allerlei werkzaamheden achter het front, o.m. het aanleggen van de verdedigingslinies, zetten de Duitsers vanaf eind 1917 ook Belgische burgers in. Deze zogeheten "Zivilarbeiter" werden in principe op vrijwillige basis als arbeiders aangeworven. Volgens het geldende oorlogsrecht mochten burgers niet verplicht aan het werk worden gezet in de oorlogsindustrie en bij de bouw van verdedigingswerken. De Duitsers beloofden echter een grote premie bij het tekenen van een arbeidscontract en een riant loon en wisten zo vele duizenden landgenoten te overhalen, al dan niet onder zachte dwang, om voor hen te werken.
|