Zoek op deze site met FreeFind

Duitse bunkers uit WO I

Duitse bunker in de Vierkavenwijk, in de Roeselaarsestraat, naast de spoorlijn Roeselare-Ieper (Bron: Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
De enig overgeblevene van 10 Duitse bunkers bij een strategisch gelegen halte van de spoorlijn Roeselare-Ieper.
Roeselaarsestraat, Vierkaven, Moorslede. Beschermd monument sinds 2017 (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Inleiding

Het landschap in het zuiden van West-Vlaanderen ligt bezaaid met materiële sporen uit de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), o.m. de vele Duitse bunkers achter de frontlinies rond Ieper, ook in de brede omgeving van de Tuimelare. De meeste van deze imposante betonnen constructies gingen in de loop der jaren verloren, ook die in onze Tuimelarewijk. Reeds tijdens de oorlog werden tal van bunkers deels of helemaal vernield en overleefden ze de systematische artilleriebeschietingen niet tijdens het geallieerd slotoffensief in 1918.

Na de 'Grote Oorlog' raakten veel bunkers in verval. Ze werden - als hinderlijke bouwwerken - afgebroken om velden en landbouwgronden te kunnen effenen. De betonnen brokstukken werden aangewend om wegen te verharden of om granaattrechters op te vullen. De metalen staven van de wapening werden gerecycleerd in de bouw of verkocht aan schroothandelaars.

In de jaren '30 werden tal van betonnen bunkers opgeblazen, meestal door gespecialiseerde firma's, op kosten van en (soms) in opdracht van de Belgische overheid. Ook in de jaren '50, toen oude metalen gegeerd waren omdat ze geld opleverden, werden her en der betonnen constructies opgeruimd. Ook vandaag de dag verdwijnen er nog steeds bunkers. De meeste zijn nu eenmaal geen beschermd bouwkundig erfgoed. Alleen al in Moorslede en Slypskapelle zijn er door allerlei oorzaken in de loop der jaren tenminste 23 (waaronder enkele op de Tuimelarewijk) uit het landschap verdwenen. In de deelgemeente Dadizele gingen 17 bunkers verloren.

Bunker van een Duitse commandopost in Ledegem, naast een boerderij, aangeduid als Lord Farm op Britse stafkaarten  (Foto: Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Bunker van een Duitse commandopost in Ledegem (Provinciebaan 104, Ledegem), naaast een boerderij,
aangeduid als "Lord Farm" op Britse stafkaarten in 1917 (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Toch werden niet alle bunkers afgebroken. Een behoorlijk aantal bunkers is helemaal of gedeeltelijk overeind gebleven. Sommige waren zo degelijk gebouwd dat men er gewoon niet in slaagde om ze uit de weg ruimen met springstof, voorhamer of drilboor, maar die dragen nog wel de sporen van vergeefse naoorlogse pogingen tot liquidatie. Duitse bunkers stonden vaak te dicht bij de bewoonde wereld, waardoor het dynamiteren ervan te veel materiële schade (grondverzakkingen of barsten in de muren) kon veroorzaken aan omliggende woningen. Het moet dan ook niet verbazen dat de meeste nog gespaard gebleven Duitse bunkers tijdens de oorlog zich verschuilden onder bomen rond een boerderij, waar ze moeilijker te ontdekken waren voor de vijand.

Nogal wat bunkers werden na de oorlog ongemoeid gelaten, gewoonweg omdat ze niet in de weg stonden. Ofwel omdat ze een andere bestemming kregen als stal, opslagplaats, koelruimte, water- of beerput, of zelfs als voorlopige noodwoning. Soms werd een bunker geïntegreerd in een nieuwe woning als een soort van prefabkelder. En bij het begin van WO II deden overgebleven bunkers van WO I dienst als schuilkelder voor de omwonenden.

Voorbeeld van een bewaard gebleven Duitse bunker uit  WO I. Waterstraat 40 in Moorslede (Foto: Inventaris Bouwkundig Erfgoed Vlaanderen).
Bewaard gebleven Duitse bunker uit WO I, bij de hoeve in de Waterstraat 40, Moorslede. Beschermd monument
sinds 2017 (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

De Vlaamse Dienst voor Bouwkundig Erfgoed heeft tot dusver in totaal 170 bunkers geïnventariseerd van het zogeheten Duitse hinterland. Dit was gedurende de Eerste Wereldoorlog het bezette gebied in het zuiden van West-Vlaanderen, dat nauw verbonden was met het Ieperfront en buiten het IJzerfrontgebied lag van de Westhoek. Sinds 1917 heeft de Vlaamse Overheid 28 geregistreerde bunkersites erkend als Beschermd Onroerend Erfgoed. Drie daarvan zijn gelegen op het grondgebied van Moorslede (deelgemeente Dadizele inbegrepen). Maar eigenlijk zijn ALLE nog overeind staande bunkers het bewaren waard, om diverse redenen.

  1. Alleen al vanuit financiële overwegingen. Bunkers zijn bestand tegen weer en wind en hebben, na ruim een eeuw, de tand des tijds behoordelijk doorstaan. Ze vergen weinig of geen onderhoud, en dus een minimum aan kosten.
  2. Bunkers hebben een historische waarde, omdat ze het resultaat zijn van een gekozen militaire strategie in de loop van Wereldoorlog I. Zo vormen een aantal bunkers in Moorslede, Dadizele, Ledegem, Beitem, Rumbeke en de stad Roeselare een opmerkelijke getuigenis van een belangrijke historische gebeurtenis, nl. het Bevrijdingsoffensief in 1918, toen de geallieerden er in slaagden de Duitse bezettingstroepen na 4 jaar uit onze omgeving te verdrijven.
  3. Puur esthetisch bekeken zijn bunkers niet zo onmiddellijk een lust voor het menselijk oog. Architectonisch kunnen ze bezwaarlijk de vergelijking doorstaan met bijv. een gotische kathedraal. Ze staan er met hun buitenproportionele vormgeving zelfs wat plompverloren bij. Maar ze waren in de eerste plaats functioneel ontworpen als oninneembare vestingen, als vitale onderdelen van het toenmalig Duitse militaire verdedigingssysteem in onze gewesten. Het uiterlijk logge design was hieraan volledig ondergeschikt.
  4. Die overgebleven bunkers uit WO I bezitten onbetwistbaar een culturele waarde. Ze zijn en blijven stille getuigen van een bloedige oorlog die werd uitgevochten in West-Vlaanderen, waarbij honderdduizenden mannen streden en hun leven lieten. Bunkers kunnen best bewaard worden voor het nageslacht, want ze roepen bij de volgende generaties tastbare herinneringen op aan het gruwelijk drama dat zich in onze contreien afspeelde.

Verdwenen bunkers op de Tuimelarehoek

De plaatsen van de verdwenen Duitse bunkers, aangeduid met blauwe stip.
Bunker 1- Oude Heirweg 61; bunker 2 - Een wei langs de Oude Heirweg; bunker 3 - Tuimelarestraat 11; bunker 4
- Tuimelarestraat 26 (rode stip); bunker 5 - Knaagreepstraat 1 (gele stip).

Linda Malfait: "Ook in onze wijk de Tuimelare stonden er tijdens Wereldoorlog I enkele Duitse bunkers in gewapend beton. Over het preciese aantal heerst evenwel enige onduidelijkheid. Ze werden later gesloopt en leven bijgevolg enkel nog voort in de herinnering. Op de lijst met Duitse bunkers, die Leon Bonte (voormalig burgemeester, van 1895 tot 1925) samenstelde na de Eerste Wereldoorlog, staan er 3 vermeld op de Tuimelarehoek. In zijn boek "Van beton … tot graniet - Stenen getuigen van WO I in Moorslede en Slypskapelle" (Uitgave van de Heemkundige Kring Moorslede, 2008, pp. 9-26) inventariseerde Rik Lybeer, i.s.m. Germain Bekaert, een lijst van 23 verdwenen bunkers, waarvan 5 zich bevonden langs straten die deel uitmaken van wat ooit Tuimelare was of is. Tenminste 3 ervan stonden zeker opgesteld op het grondgebied van onze wijk. Slechts van één kennen we de preciese locatie. Het loont daarom de moeite om ze alle vijf apart de revue te laten passeren."

  1. Oude Heirweg 61. "Er stond een Duitse bunker op de wei bij deze hoeve, tussen de zijtak van de Oude Heirweg en de Schouthoek. Hij was 9,5 meter lang en 7,8 meter breed en werd op 23 december 1931 afgebroken. Over de preciese plaats van het bouwwerk zijn geen gegevens bekend."

  2. In een wei langs de Oude Heirweg. "Op de hoek van de Oude Heirweg met de Tuimelarestraat stond tijdens WO I een Duitse bunker. Deze constructie bevond zich ongeveer halfweg en in het midden van een strook weide, aldus twee plaatselijke getuigen, mijn moeder Anna Grymonprez en ook Georges Wyffels. De familie van Georges woonde in het dichtstbijzijnde huis, naast de wei. Die mensen herinnerden zich dat, bij het terugtrekken van de Duitse troepen in 1918, een soldaat aan een mitrailleur werd vastgebonden, die zoveel mogelijk slachtoffers moest maken, vooraleer hij zelf ook het loodje zou leggen. Sympathiek van zijn krijgskameraden!! Hij werd ter plaatse begraven. Bij haar terugkomst uit Frankrijk merkte de familie Wyffels dat er een voet van die Duitse soldaat boven de grond uitstak...

  3. Tuimelarestraat 11. "Bij deze hoeve stond ooit een een Duitse bunker. Op grondgebied van de Tuimelare, zoveel is zeker. Maar verdere gegevens ontbreken."

  4. Tuimelarestraat 26. "Nabij deze hoeve bouwden de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog een bunker, op de hoek van de Tuimelarestraat en de Breulstraat. Maar meteen rijst de vraag: aan welke kant? Als de bunker stond op de hoek richting St.-Pieter, dan bevond die zich op Tuimelaars grondgebied. Maar als die werd opgericht op de hoek richting Moorslede-centrum, dan komt die niet in aanmerking voor deze lijst. Deze bunker is dus een "randgeval", maar wordt door ons - voorlopig? - met graagte ingelijfd..."

  5. Knaagreepstraat 1. "Bij de hoeve op dit adres was er tijdens WO I een Duitse bunker, die op 17 maart 1932 werd gesloopt. Men zou spontaan geneigd zijn om deze boerderij te laten deel uitmaken van de Tuimelarehoek, omdat alle andere huizen in de straat ertoe behoren. Temeer omdat de toegangspoort van deze hoeve zich situeert langs de Knaagreepstraat. Maar in de 19de eeuwse Atlas der Buurtwegen stond de hoeve niet afgebeeld op de Tuimelarehoek, maar wél op de Knaagreephoek. Na WOI werden de bewoners ervan, op de microfiches in het gemeentehuis van Moorslede, gerangschikt onder de Koekuithoek. Maar niet getreurd! Het hangt er maar vanaf waar de bunker zélf zich situeerde. Dat kan net zo goed op het grondgebied van de Tuimelare als van de Koekuit zijn geweest! Bij wie kan men nu, ruim een eeuw later, nog aankloppen om hierover uitsluitsel te krijgen? Het gaat hier dus eveneens om een "grensgeval", zoals de voorgaande bunker op deze lijst."

Bunkers in Moorslede

Kaart met de locatie van de 13 nog bestaande Duitse WO I- bunkers in Moorslede (Bron: Rik Lybeer).
1. Roeselaarsestraat 235 (Vierkaven) 8. Dadizeelsestraat 141
2. Kruisdreef 2 9. Dadizeelsestraat 9 (Strobome land)
3 - 4. Puitstraat 10. Strobomestraat 3
5. Peemhutstraat 1 11. Waterstraat 79
6. Iepersestraat 125 (Drogenbroodhoek) 12. Waterstraat 80
7. Dadizeelsestraat 1 (land) 13. Waterstraat 85
Kaart met de locatie van de 13 nog overeind staande Duitse WO I bunkers in Moorslede en Slypskapelle in 2008
(Bron: Rik Lybeer; Germain Bekaert. Van beton ... tot graniet. Moorslede, HKM, 2008, blz. 10).

Linda Malfait: "In de bijlage (blz. 57-58) van zijn hogergenoemd boek "Van beton … tot graniet - Stenen getuigen van WO I in Moorslede en Slypskapelle" stelde Rik Lybeer een lijst samen van alle Duitse betonnen bunkers uit de Eerste Wereldoorlog op het grondgebied van Moorslede (uitgezonderd Dadizele). Hij telde in 2008 nog 13 bewaard gebleven bunkers (zie bovenstaande kaart met onderschrift). Sindsdien heeft Rik nog een 14de bunker ontdekt in de Dadizelehoekstraat in Slypskapelle! Daarnaast gaf Rik een lijst van 23 verdwenen bunkers, waaronder zeker 3, en wellicht 4 of misschien zelfs 5 op de Tuimelare. Ter aanvulling: in de deelgemeente Dadizele stonden er tijdens WO I 32 bunkers, waarvan er nog 13 bewaard zijn gebleven."

Van offensief naar naar defensief

Ingang van een Duitse schuilput (abri, dug-out) in de loopgraaf aan het front
Ingang van een Duitse schuilput ('abri', 'dug-out') in de loopgraaf aan het front (Bron: www.lecielbleu.eu)

Tijdens de eerste oorlogsmaanden in 1914 waren de oprukkende Duitse legers in ons land zegezeker en helemaal offensief ingesteld. Ze hoopten, door het stelselmatig veroveren van terrein, snel de oorlog te kunnen winnen. Maar na de Eerste Slag om Ieper (19 October - 22 November 1914) bleef de stad in geallieerde handen. De bewegingsoorlog liep helemaal vast. Het aanvalsgerichte denken maakte bij de Duitsers al snel plaats voor een defensieve houding. Ze groeven zich, net zoals de geallieerde troepen, in aan het front rond Ieper. De frontlijn tekende zich af ten oosten van de stad, in een wijde uitstulping, de zogeheten Ieperboog ("Ypres Salient").

Aanvankelijk werd één aaneengesloten gevechtsloopgraaf aangelegd. Hier en daar werden in de wand van de loopgraaf een geïmproviseerde schuilplaats uitgegraven, in de volksmond "abri", door de Britten "dug-out" genoemd. Zo'n primitief onderkomen, dat slechts een minieme bescherming boodt tegen het artillerievuur van de vijand, was afgedekt met voorhanden zijnde afbraakmaterialen, boomstammen, planken, zandzakjes, dikke lagen aarde, enz.

Massaproductie van betonstenen in Wervik voor de 1ste generatie van Duitse bunkers aan het front (Bron: Hans Sakkers).
Productie van betonstenen in Wervik voor de 1ste generatie van Duitse bunkers aan het front (Bron: Hans Sakkers).

Deze rudimentaire bouwsels werden in de loop van de stellingenoorlog verstevigd met golfplaat, ijzer en staal of vervangen door een constructie in beton. Het bouwen van een betonnen minibunker, in de onmiddellijke nabijheid van het front, was evenwel geen lachertje. De aanvoer van materiaal en grondstoffen, het ineen timmeren van de houten bekisting, het ter plaatse aanmaken en gieten van beton, enzovoort dienden te gebeuren zonder dat de vijand iets in de gaten kreeg.

Opgegraven Duitse bunker in de frontlijn van Wijtschate, gebouwd met betonblokken. (Foto: Jan Vancoillie).
Duitse bunker gebouwd met betonblokken in de frontlijn, in de oorlogssite Bayernwald bovenop de strategisch
gelegen heuvelrug ten noorden van Wijtschate (Foto: Jan Vancoillie).

Daarom maakten de Duitsers steeds vaker gebruik van prefab-betonstenen, die massaal werden geproduceerd op een werf in Wervik. Dergelijke constructies met betonstenen, met elkaar verankerd door middel van ijzeren staven, werden snel opgebouwd. Maar algauw bleek dat ze minder bestand waren tegen zware artilleriebeschietingen dan de bunkers verderweg van het front, opgetrokken met metersdikke muren en in één stuk gegoten. Daarom werd, in de loop van 1917, het bouwen van bunkers met betonstenen ontmoedigd en uiteindelijk zelfs uitdrukkelijk verboden.

Onderdeel van een doordacht defensiesysteem

De Duitse verdedigingslinies ten oosten van Ieper. Midden 1917 (bron: Wikimedia commons).
De 5 opeenvolgende Duitse (blauw gekleurde) verdedigingslinies, ten oosten van Ieper. Midden 1917
(Bron: Wikimedia Commons).

Gaandeweg werd het de Duitse legertop duidelijk dat één frontlinie te weinig was om afdoend weerwerk te blijven bieden aan de geallieerden. Vanaf de zomer van 1915 tot de Slag van Passchendaele (31 Juli - 10 November 1917) werden speciale genietroepen belast met de uitbouw van een vernuftig verdedigingssysteem in de diepte, uit het zicht van de vijand. Dat systeem omvatte, tussen het Ieperfront en Passendale, 5 parallel lopende verdedigingslinies ("Stellungen" in het Duits), die elk een soort van bufferzone vormden achter de frontlijn: de Albrecht Stellung, de Wilhelm Stellung, de Flandern I Stellung, de Flandern II Stellung en de Flandern III Stellung.

Twee verdedigingslinies

Stafkaart met de Duitse frontlijn (blauw) rond Ieper en de 2 verdedigingslinies Albrecht Stellung en Wilhelm Stellung, eind 1916 (MMP)
Duitse stafkaart met de frontlinies rond Ieper, eind 1916. Links de (rode) geallieerde en (blauwe) Duitse frontlijn.
Vlak daarachter de Duitse verdedigingslinies: 2. Albrecht Stellung en 3. Wilhelm Stellung (Bron: MMP).

In de winter van 1915-16 werd begonnen met de aanleg van twee verdediginglinies, vlak achter de frontlijn rond Ieper. Deze bestonden uit loopgrachten, prikkeldraadversperringen en betonnen schuilplaatsen. Mitrailleurs en scherpschutters zorgden voor extra-bescherming.

  • De Albrecht Stellung, genoemd naar hertog Albrecht von Württemberg, bevelhebber van het Duitse 4de Leger in België.
  • De Wilhelm Stellung, genoemd naar de toenmalige Duitse keizer Wilhelm II.

Twee achterliggende 'betonnen' verdedigingsgordels

De verdedigingslinies op een Duitse stafkaart, buitgemaakt door het Britse leger en aangepast op 20 september 1917, tijdens de Slag van Passchendaele (Bron: Wikimedia Commons)
De verdedigingslinies Flandern I en Flandern II op een Duitse stafkaart, buitgemaakt door het Britse leger
en aangepast in september 1917, tijdens de Slag van Passchendaele (Bron: Wikimedia Commons).

Na de Tweede Slag bij Ieper (22 april – 24 mei 1915) hadden de Duitsers bijna overal de goed verdedigbare hoogtes van de midden-Westvlaamse heuvelrug, ten oosten van het Ieperfront, ingenomen. Van daaruit konden ze de lager gelegen posities van de vijand nauwlettend in het oog houden en desnoods onder vuur nemen. Vanaf eind 1916 ontvouwden ze op die strategisch gelegen heuvelrug, min of meer van noord naar zuid, twee parallel lopende defensiegordels: de Flandern I Stellung en de Flandern II Stellung.

  • De Flandern I Stellung liep vanaf Handzame, via Houthulst, Westrozebeke en Broodseinde (Zonnebeke), voorbij Beselare, Wervik en Menen, tot over de Franse grens.

  • De Flandern II Stellung strekte zich uit van 's Graveneik (Staden), Stadenberg, Passendale, Drogenbroodhoek (een wijk aan de westkant van Moorslede), Keiberg (Zonnebeke), Beselare, tot Kruiseik en verder. Omdat deze Flandern II Stellung doorheen de westflank van Moorslede liep, verrezen er vanaf 1916 in onze gemeente tal van bunkers. Maar toen in het najaar van 1917 de Slag van Passchendaele in alle hevigheid woedde was de Flandern II verdediginglinie nog volop in aanbouw. Enkel de delen nabij Passendale, Zonnebeke en Beselare waren min of meer afgewerkt, aldus de beschikbare oorlogskaarten.

    Ten oosten van deze Flandern II Stellung legden de Duisters nog een zogeheten "Artillerie-Schutz-Stellung aan. Die beschermende geschutslijn vertrok in Stadenberg en liep verder via Westrozebeke tot net ten oosten van de dorpskern van Moorslede, vervolgens zuidwaarts richting Strooiboomhoek en verder langs de zuid-westelijke rand van Dadizele. Deze artilleriestelling was bij het uitbreken van de Slag van Passendale medio 1917 eveneens weinig uitgebouwd, en bestond op het grondgebied Moorslede vooral uit prikkeldraadversperringen.

De bunkers die heden ten dage nog overeind staan mogen dan wel de indruk wekken dat ze ooit lukraak in het landschap werden neergezet, maar niets is minder waar. Elke Stellung bestond eigenlijk uit één aaneenrijging van bunkers die helemaal niet willekeurig, maar goed gepositioneerd stonden. Meestal waren ze aangelegd in clusterverband (= dambordpatroon), waardoor de ene constructie de andere kon zien en desgevallend met mitrailleurvuur ondersteunen. Soms waren bunkers, via een ondergrondse tunnel, met elkaar verbonden. Elke bunker was beschermd door een brede berm van metershoge prikkeldraad en/of door obstakels van hout of beton (zogeheten Friese ruiters).

Duitse frontkaart van 22 oktober 1917, tijdens de Slag van Passchendaele (Bron: Wikimedia).
Duitse frontkaart van 22 oktober 1917, tijdens de Slag van Passchendaele (Bron: Wikimedia).

Tijdens de Slag van Passchendaele (31 juli-10 november 1917) ervaarden de geallieerden op pijnlijke wijze hoe efficiënt en haast ondoordringbaar dit Duitse verdedigingssysteem wel was. Begin oktober slaagden Britse en Canadese soldaten er uiteindelijk toch in om, tussen Westrozebeke en Reutel (Beselare), een stuk van de Flandern II Stellung te doorbreken. Maar daar bleef het bij. Ze geraakten niet verder.

Riegels

Tussen de 'bunkerlinies' Flandern Stellung I en Flandern Stellung II liepen verscheidene zogeheten "Riegels". Dat waren dwarslinies van waaruit in de flank kon worden aangevallen bij een eventuele doorbraak van vijandelijke troepen. Zo was er de Moorslede-Riegel, die een verbinding maakte tussen de Dadizelehoek in Ledegem en de Waterdamhoek in Moorslede. En tussen de Moorsleedse Vierkavenwijk en Staden liep er later een Staden-Riegel.

Tussen die Riegels en Stellungen waren er ook nog geïsoleerde Duitse verdedigingsposten, op geografisch strategische plaatsen of vlakbij gebouwen. Boerderijen waren voor de Duitsers gedroomde plekken waar ze een bunker verdekt konden opstellen, onttrokken aan het oog van de vijand. Het was uitkijken geblazen voor de geallieerde soldaten wanneer ze in de buurt van sommige hoeves kwamen. Daarom duidden de Britse stafkaarten de 'gevaarlijke' boerderijen aan met de codenaam 'Farm', zoals de "Bulck Farm" en "Sinner Farm" in Moorslede en de "Lord Farm" in Ledegem.

Flandern III Stellung (vanaf 26 september 1917: Flandern I Stellung)

Duitse stafkaart met de verdedigingslinies in onze streek, halfweg 1917 (Bron: München, Bayerisches Hauptstaatsarchiv, Abt. IV Kriegsarchiv)
Stafkaart met de Duitse verdedigingslinies Flandern II en Flandern III in onze streek, halfweg 1917 (Bron: München,
Bayerisches Hauptstaatsarchiv, Abt. IV Kriegsarchiv. Pioniere Höhere Stäbe (WK).

De Slag van Passchendaele (31 Juli - 10 November 1917) betekende een keerpunt in de geschiedenis van WO I. Na deze bloedige veldslag was de frontsituatie ingrijpend gewijzigd. Daarom besliste de Duitse legertop om de verdedigingslinies volledig te hertekenen en oostwaarts te verschuiven. Zo werd de bestaande Flandern I Stellung deels opgedoekt en de naam ervan werd toegekend aan een geplande (meer oostwaarts gelegen) 3de 'betonnen' verdedigingslinie: de Flandern III Stellung. Op 26 november 1917 was het zover. De Duitse legerleiding doopte de nog op te richten Flandern III Stellung officiëel om tot Flandern I Stellung. De eigenlijke constructie ervan kwam pas goed op gang tijdens de winter van 1917-1918.

De nieuwe Flandern I Stellung startte in Zande (Koekelare) en liep verder over Edewalle (Handzame), Kortemark, ten westen van Hooglede en Roeselare via het gehucht De Ruiter, dwars doorheen Beitem en een stuk van de Tuimelarewijk, en zo verder zuidwaarts langs Ledegem, Moorsele, Wevelgem, Moeskroen naar Lesquin bij Rijsel. Moorslede lag daarmee geprangd tussen de Flandern Stellung II, aan de westkant, en de nieuwgebouwde Flandern I Stellung, aan de oostkant.

Duitse bunker. Penemolenstraat, ten oosten van Beitem behorend tot de 'Artillerie-Schutz-Stellung(© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Duitse bunker in de Penemolenstraat, ten oosten van Beitem en ten zuiden van de Vossemolen, deel
uitmakend van de 'Artillerie-Schutz-Stellung' (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Net achter de Flandern I Stellung werd nog een zogeheten "Artillerie-Schutz-Stellung" uitgebouwd, die o.m. langs de Vossemolen liep, ten oosten van Beitem. Dat was een ondersteuningslijn die loopgraven, mitrailleursnesten, veel prikkeldraadversperringen en een aantal nieuwe bunkers omvatte, waarvan de meeste echter onafgewerkt bleven.

Het geallieerd slotoffensief rond Roeselare

Duitse stafkaart. Moorseele-Nord. 12 februari 1918 (Coll. McMaster University. Hamilton, Canada.
Duitse stafkaart van 12 februari 1918. De Flandern I Stellung liep doorheen De Tuimelare en Beitem. Rechts
de beschermende artillerielijn (Bron: WWI Trench Maps. McMaster University. Hamilton, Canada).

Eigenlijk was de Flandern I stellung, die ook door de Tuimelarewijk liep, in de eerste plaats bedoeld om de stad Roeselare te beschermen tegen een mogelijke aanval van geallieerde troepen. Roeselare vormde in WO I immers het zenuwknooppunt van het Duitse 4de Leger in West-Vlaanderen. Daar kwamen belangrijke aanvoerlijnen van het hinterland bijeen, o.m. de Mandel, het kanaal Roeselare-Leie, de baan Roeselare-Menen en de 3 spoorlijnen Roeselare-Kortrijk, Roeselare-Menen en Roeselare-Ieper.

Toen op 28 september 1918 het startsein werd gegeven voor een grootscheeps geallieerd bevrijdingsoffensief was de nieuwe Duitse verdedigingslijn Flandern I Stellung nog helemaal niet voltooid en bovendien zwaar onderbemand. Op dag 1 van het offensief konden de geallieerden Zonnebeke, Passendale, Langemark, Poelkapelle en Houthulst bevrijden. 's Anderendaags veroverden ze Dadizele en het centrum van Moorslede. Maar al na 2 dagen werd de geallieerde opmars tot staan gebracht.

Duitse bunker langs de Westring, naast de stedelijke begraafplaats van Roeselare (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Duitse bunker langs de Westring van Roeselare. Onderdeel van de Flandern I Stellung, die in 1918 het vuur aan
de schenen legde van de geallieerden (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen) (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

De geallieerden probeerden, rondom Roeselare, o.m Beitem en Westrozebeke binnen te dringen, maar botsten telkens weer op een onverwacht hardnekkige weerstand van de Flandern I Stellung. Vanuit een aantal goed gecamoufleerde Duitse bunkers en mitrailleursnesten werden ze herhaaldelijk onder vuur genomen. Op 4 oktober viel het geallieerde offensief rond Roeselare zelfs helemaal stil en werd er een soort van adempauze ingelast. De geallieerde legerleiding was vooraf duidelijk niet zo goed op de hoogte van de werkelijke sterkte van de Duitse defensielijnen. Deze flinke onderschatting veroorzaakte daarom een aanzienlijke vertraging van de opmars en veel nodeloos bloedvergieten rond Roeselare.

Frontkaart, september 1918. Stafkaart Belgisch leger (Bron: Germain Bekaert).
Posities van het bataljon 6de Jagers te Voet op 21 September 1918 op de Tuimelare, enkele weken vóór de
Wapenstilstand van 11 november. Stafkaart (uitsnede) van het Belgisch leger (Bron: Germain Bekaert).

Op 14 oktober voerden de Frans-Belgische artillerie en infanterie, ondersteund door tanks en vliegtuigen, een verwoestende aanval uit op de Duitse Flandern I Stellung. Ze konden bijna over de hele lijn een 5-tal kilometers oprukken. Ze slaagden erin om de rest van Moorslede, en ook Ledegem en Beitem volledig te bevrijden. Belgische eenheden stootten verder door tot Rumbeke. Franse troepen veroverden diezelfde dag uiteindelijk de stad Roeselare.

De naam bunker

Tijdens de Eerste Wereldoorlog sprak men nog niet van "bunker" als overkoepelende term voor betonnen bouwwerken. De Duitsers hadden het toen over een "Manschafts Eisenbeton Unterstand" (MEBU), kortweg "Einheitsunterstand". Ze hanteerden eveneens de nog steeds in zwang zijnde term "Blockhaus". Ook het woord "Kazemat" werd gebruikt door Duitsers en Fransen, vooral voor (half)ondergrondse versterkte ruimten. Het woord Kazemat komt van het Italiaanse "casamatta", dat de 2 Latijnse woorden "casa" (= huis, woonst) en "matta" (= mat, deken, overdekking) combineert.

Aan Britse zijde had men het over "Shelter" of "Dug-out", vooral voor een primitieve schuilplaats in de wand van een loopgraaf. In het Frans (die ook de taal was van de Belgische legerleiding) sprak men van een "abri" ofwel "bloc bétonné". Pas vanaf de jaren 1920 dook het woord "bunker" op in het Engels en vervolgens in het Duits taalgebied. Sinds Wereldoorlog II (1940-1945) is deze term algemeen ingeburgerd om zowel militaire als civiele betonnen constructies in beton aan te duiden.

Functies van een bunker

Halfondergrondse bunker op een voormalige munitiepark van de Duitsers, aan de Oliekotstraat in Dadizele (Foto: Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Halfondergrondse geschutsbunker op een vroeger munitiepark van de Duitsers, aan de Oliekotstraat in Dadizele
(© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Elke bunker in de Eerste Wereldoorlog vervulde een dubbele rol:

  • Een passieve rol. Een veilige schuilplaats die dekking biedt tegen het vuur van de vijand.
  • Een actieve rol. Verdediging van de militaire posities, tijdens gevechten, door eigen vuurkracht, mitrailleurs of andere wapens.

Daarnaast oefende elke bunker een onbetwistbaar psychologische invloed uit. Een bunker had op zich al een belangrijk afschrikkend en ontmoedigend effect op de aanvaller. Het leek haast onbegonnen werk om deze imponerende massieve constructie met conventionele middelen te veroveren. Meestal kon die enkel met behulp van een vlammenwerper of van een goedgemikte handgranaat worden uitgeschakeld.

Een bunker kon in de praktijk één specifieke functie uitoefenen, zoals

  • onderkomen, verdedigings- en uitvalsbasis voor een kleinere gevechtseenheid, bijv. voor een 20-tal infanteriesoldaten;
  • communicatiepost (voor lichtsignalen, telegraafverbindingen en telefoonlijnen);
  • mitrailleursnest;
  • verblijfplaats voor medische ploeg;
  • commandopost, van waaruit militaire operaties werden gecoördineerd, doorgaans wat groter 'luxueuzer' ingericht dan een schuilplaats voor manschappen. Vaak uitgerust met communicatieapparatuur en kaarten;
  • post voor mitrailleurs of luchtafweergeschut;
  • uitkijkpost;
  • keuken;
  • opslagplaats voor militair materieel, munitie, voedsel- en drankvoorraden en allerlei benodigdheden.
Het is niet zo makkelijk om nu nog de enkelvoudige functie van een bunker te achterhalen. Deze functie kon evolueren naargelang van het verloop van de oorlog, de ligging in het landschap, de afstand tot het front, e.d. Bij tal van bunkers werden twee of meer van de opgesomde deelfuncties gecombineerd.

Naar een standaardmodel voor bunkers

Duitse bunker in een weide ten noorden van de hoeve in de Moorseelsesteenweg 207. Was onderdeel van de Artillerie-Schutz-Stellung achter de Flandern I Stellung (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Een mooi voorbeeld van Einheitsunterstand-bunker, langs de Moorseelsesteenweg in Rumbeke. Deze was
onderdeel van de Artillerie-Schutz-Stellung achter de Flandern I Stellung (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Tijdens de eerste oorlogsjaren werd sterk geïmproviseerd en geëxperimenteerd bij de bouw van defensieve en offensieve constructies. Elke militaire eenheid bouwde haar eigen bunkers volgens eigen inzichten en afhankelijk van de omstandigheden, de functie, de locatie en de beschikbare materialen. Het aantal bunkermodellen was dan ook niet te tellen. Het ene bunkertype was al effectiever dan het andere. Midden 1916 vaardigde de Duitse legertop algemene richtlijnen uit met betrekking tot de bouw van efficiënte betonnen constructies. Deze voorschriften werden geleidelijk verfijnd of volledig herzien, op grond van de ervaringen te velde.

Pas vanaf november 1917 kwam in de achterligggende defensielinies - dus ook in de omgeving van de Tuimelare - massaal een standaardmodel voor bunkers in zwang, door de Duitsers "Einheitsunterstand", of ook "Gruppenunterstand" geheten. Een dergelijk standaardtype leverde tal van voordelen op:

  • het bouwproces werd vereenvoudigd en versneld;
  • de benodigdheden (bekisting en betonwapening) waren uniform en dus bruikbaar voor alle betonconstructies;
  • de bunker zélf kon kon worden gebruikt als commandopost, mitrailleursnest, verblijfplaats van een groep infanteristen, enz. De Einheitsunterstand was dus perfect inwisselbaar en kon probleemloos door gelijk welke andere eenheid worden overgenomen.

Kenmerken van een Einheitsunterstand-bunker

Duitse Maschinen-Gewehr-Unterstände (= mitrailleurpost) naast de Oostendestraat in Leke bij Diksmuide (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Deze mitrailleurpost naast de Oostendestraat in Leke bij Diksmuide is een mooi voorbeeld van een
Einheitsunterstand, het standaardmodel voor Duitse bunkers vanaf 1917 (© Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

In de praktijk werd dat standaardmodel voor een bunker niet altijd rigoureus gevolgd. Er kon al wel eens van afgeweken worden, wat betreft het volume (grotere eenheden hadden nu eenmaal meer ruimte nodig), de beschikbare materialen en de ligging (bunkers die dicht bij de frontlinie lagen hadden vaak een andere indeling dan de bunkers verderweg). Hoewel varianten mogelijk waren zag een typische Einheitsunterstand er ongeveer uit als volgt:

  • Een rechthoekig grondplan.

  • Dikke buitenmuren. Dat was nodig om bestand te zijn tegen zware artilleriebeschietingen, enorme hoeveelheden explosieven en voltreffers van groot kaliber. De muur aan de vijandzijde (voorzijde) van een bunker kon een dikte hebben van een meter en zelfs méér, vooral die van commandoposten. Voor de 3 andere zijden volstond doorgaans een wanddikte van zo'n halve meter. De hoeken en randen werden afgerond, om projectielen te doen afschampen.

    Voorbeeldschets van een schietopstelling aan de achterzijde van een bunker (Bron: H. Sakkers, De Hollandstellung).
    Schets van een schietopstelling aan de achterzijde van een bunker (Bron: H. Sakkers, De Hollandstellung).

  • Tegen de achtergevel bevond zich een opvallend onderdeel van een Einheitsunterstand, nl. een uitstekende, schuin oplopende betonnen muur met treden, die fungeerde als richel. Bij een aanval konden manschappen daarop staan om een machinegeweer te bedienen. Het dak fungeerde daarbij als borstwering.

  • Nog aan de 'veilige' achterkant waren er, aan weerszijden van de richel, twee toegangen. Allebei konden ze, via een smalle, verticale schietgleuf, worden geobserveerd vanuit de verblijfsruimtes, en desnoods onder vuur worden genomen.

    Variant van een plattegrond voor een Duitse Einheitsunterstand bunker tijdens Wereldoorlog I (Foto: Deutsche Gesellschaft für Festungsforschung, 2019).
    Variant van een grondplan voor een Duitse bunker van het modeltype Einheitsunterstand in WO I
    (Bron: Deutsche Gesellschaft für Festungsforschung, Regensburg, 2019).

  • Binnenin waren de twee gangen geknakt (L-vormig) om te voorkomen dat de verblijfruimtes voor de manschappen rechtstreeks werden getroffen door bijv. granaatscherven. De uiteinden van de 2 gangen mondden uit in één gang. Deze was normaal voorzien van een grote nis, ofwel meerdere kleine holten in de wand, o.m. voor het plaatsen van verlichting.

  • De eengemaakte gang gaf uit op twee rechthoekige verblijfruimtes. Deze twee kamers waren normaal ook onderling met elkaar verbonden via een lage doorgang.

  • De binnenmuren van de twee rechthoekige verblijfruimtes waren in de regel minder dik dan de buitenmuren. De wapeningijzers ervan werden diep verankerd in de betonnen vloerplaat en in het betonnen dak. Hier en daar werd de bekisting van de oorspronkelijke gietvorm voor de betonnen bunker ter plaatse gelaten en gebruikt als houten wandbekleding.

  • De vloer was gegoten in beton en ongeveer een halve meter dik, om weerstand te bieden tegen diep indringende granaten, tegen mogelijke kanteling van de bunker en eventueel tegen een hoge stand van het grondwater. Verder werd in een bunker niet zelden een zinkput of gootsysteem aangebracht.

  • Het dak van de bunker in gewapend beton was doorgaans 60 à 80 cm dik. Doorheen het plafond zaten doorgaans kleine verticale openingen, die fungeerden als verluchtings- en verlichtingsgaten. Als extra-bescherming én tegelijk als camouflage werd het dak zelf meestal bedekt met zandzakjes ofwel takkenbossen, een laag aarde of camouflagenet. Sommige bunkers werden opgesmukt tot vermeende huizen of bijgebouwen, door middel van een vals dak of door geschilderde vensters en deuren op de buitenwand. Vaak stonden bunkers verscholen onder bomen, ofwel half of zelfs helemaal ondergronds binnen een netwerk van onderaardse gangen.

    Interieur van de Duitse bunker
    Interieur van de Duitse bunker, met gegolfd booggewelf, bij de hoeve "Sinner Farm" in de Waterstraat , 40 in
    Moorslede. Beschermd monument sinds 2017 (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

  • Het plafond van de twee verblijfplaatsen was vlak ofwel gewelfd. Een vlakke zoldering werd verstevigd door dicht bij elkaar geplaatste stalen draagbalken met I-profiel of spoorrails. Daartussen werd soms een houten beplanking geplaatst om te beschermen tegen vallende betonschilfers bij een beschieting. Die platte zoldering mocht dan wel laag zijn (ca. 1,8 meter), ze was overal even hoog, wat comfortabeler was dan een plafond met "Wellblechbogen" (= gewelfbogen met gegolfde ijzeren platen). Die gewelfbogen hadden dan weer het voordeel dat ze vrij snel te plaatsen waren, dat ze een groter weerstandsvermogen hadden en dat ze bescherming boden tegen waterinsijpeling.

  • De inrichting van de twee verblijfplaatsen. De wanden waren voorzien van nissen voor houten planken met haken waaraan bedrading, kledij of ander materiaal werd opgehangen. Er waren ook elders uitsparingen in de muur om o.m. voedselvoorraden in op te slaan. Er was in de regel ook een nis voorzien voor een kachel, met bovenaan in de nis een afvoerbuis voor de rook, die uitmondde aan de achterzijde van de bunker. Er moet ook een minimum aan meubilair zijn geweest: eenvoudige houten banken, eventueel een tafel en houten banken (= britsen) als slaapplaatsen.

    Duitse mitrailleursbunker met plat plafond en met schietgat in de Groenestraat in Zonnebeke  (Foto: Inventaris Bouwkundig Erfgoed Vlaanderen).
    Duitse mitrailleurpost met plat plafond en met schietgat, in de Groenestraat in Zonnebeke
    (© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

  • In de voorgevel van de meeste bunkers waren geen openingen, want die zouden de betonnen constructie alleen maar kwetsbaarder hebben gemaakt tegenover artilleriebeschietingen, bombardementen of gevaarlijke stoffen (gifgas). Daarom gebeurde de defensie van de bunker best vanaf de achterkant. Bij sommige bunkers, zoals die voor mitrailleursnesten, is aan de voorzijde, een kleine schietopening aangebracht. Hier en daar treft men ook wel eens een smalle rechthoekige observatiegleuf aan.

  • Bij sommige Einheitsunterstand-bunkers was er een aanpalende observatiepost gebouwd, met bovenaan een mangat, een kleine opening dus waar slechts één persoon doorheen kon, en die aan de binnenkant bereikbaar was met klimijzers of een ladder. Zo'n uitkijkpost had, om veiligheidsredenen, onderaan een eigen afzonderlijke toegang.

Van stampbeton naar gewapend beton.

Duitse mitrailleurpost aan de Puitstraat 1A op de Koekuitwijk in Moorslede
Duitse mitrailleurpost, opgebouwd uit betonstenen, in de Puitstraat 1A, Koekuitwijk, Moorslede
(© Inventaris Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Vanaf 1915 gebruikte men overwegend stampbeton, ongewapend beton dus met een laag cementgehalte, bestaande uit een vrij droge specie van, naast cement, ook zand, grind en water, die werd verdicht door aan te stampen. In de voorste linies was het niet altijd mogelijk om stampbeton te gieten. Daar gebruikte men dan geprefabriceerde betonstenen of betonbalken.

Maar in 1917 raakten bunkers in deze prefabmaterialen in onbruik en werden ze zelfs verboden, omdat ze niet robuust genoeg waren tegen de geallieeerde beschietingen. De Duitsers grepen meer en meer naar gewapend beton als ideaal materiaal voor bunkers. Deze werden voortaan ter plaatse in één stuk (als monoliet) gegoten, in een houten bekisting. Aanvankelijk werden zware ijzeren liggers, profielen of spoorwegrails gebruikt als wapening van het beton in de vloer, de muren en het dak. Maar na verloop van tijd werden lichtere ronde ijzeren staven ingebetonneerd en uiteindelijk werd stalen vlechtwerk aangewend.

Het moet ons niet verbazen dat de overgrote meerderheid van de tot op vandaag bewaarde betonnen bunkers, zowel van de Duitsers als van de geallieerden, ooit werden gegoten in één stuk, in gewapend beton, omdat ze beter waren bestand tegen voltreffers van groot kaliber tijdens de oorlog. Ook nadien, in vredestijd, bleven ze oninneembare forten voor sloophamers, drilboren en dynamiet!

Het bouwpersoneel

Door de Duitsers ingezette Belgische arbeiders van alle leeftijden voor werkzaamheden aan het Ieperfront (Foto: Jan Vancoillie).
Door de Duitsers ingezette Belgische arbeiders (van alle leeftijden!) voor werkzaamheden aan het Ieperfront
(Foto: Jan Vancoillie).

Wie waren de eigenlijke bouwers van de Duitse bunkers in onze streken? Dat hing af van de nabijheid van het front. Bunkers dichtbij de gevechtslinies rond Ieper werden vaak opgetrokken door de legereenheden ("Gruppe") die er de stellingen bezetten. Elk eenheid beschikte over gespecialiseerde gevechtsingenieurs ("Pioniere") die, met de hulp van een groep infanteristen, "Pionier-Bataillon" of "Pionier-Kompagnie" geheten, de betonnen constructies maakten. Verder van het front waren speciale genietroepen actief, zogeheten "Armierungstruppen", die belast waren met de aanleg van de opeenvolgende bunkerlinies Flandern I, Flandern II en III.

Voor allerlei werkzaamheden achter het front, o.m. het aanleggen van de verdedigingslinies, zetten de Duitsers vanaf eind 1917 ook Belgische burgers in. Deze zogeheten "Zivilarbeiter" werden in principe op vrijwillige basis als arbeiders aangeworven. Volgens het geldende oorlogsrecht mochten burgers niet verplicht aan het werk worden gezet in de oorlogsindustrie en bij de bouw van verdedigingswerken. De Duitsers beloofden echter een grote premie bij het tekenen van een arbeidscontract en een riant loon en wisten zo vele duizenden landgenoten te overhalen, al dan niet onder zachte dwang, om voor hen te werken.

    © Copyright Linda Malfait. 2022-. Alle rechten voorbehouden.       Websitebeheerder: Willem Wylin.