De Tuimelare. Een plek om lief te hebben

  Zoek op deze site met FreeFind

Het Gasthuis ten Bunderen (ca. 1269 - 1578)

Hier, links op de hoek van de Ten Bunderenstraat en de Oude Heirweg, stond in de late middeleeuwen het Gasthuis ten Bunderen. Deze plek  vormde eeuwenlang - in menig opzicht - de kern van het gehucht de Tuimelare
Links, op de hoek van de Ten Bunderenstraat en de Oude Heirweg, stond in de late middeleeuwen het Gasthuis
ten Bunderen. Het vormde eeuwenlang - in menig opzicht - de kern van de Tuimelare (© Google Streetview).

Vanaf de 12de eeuw werd in héél westelijk Europa, ook in Vlaanderen, in nagenoeg alle steden en landelijke woonkernen, een fijnmazig en goed georganiseerd netwerk uitgebouwd van grote en kleine gasthuizen, vooral langs drukke bedevaarts- en handelswegen. In de loop der eeuwen zijn alle bouwkundige en schriftelijke sporen van deze 'passantenhuizen'" vrijwel helemaal weggewist. In West-Vlaanderen alléén al tellen we er een twintigtal. Eén daarvan was het Gasthuis ten Bunderen, dat zich situeerde langs de Oude Heirweg, op onze wijk de Tuimelare.

Gemeentelijk erfgoedbord bij de plaats van het verdwenen Gasthuis ten Bunderen, aan de overkant van de Oude Heirweg
Gemeentelijk erfgoedbord met info over het verdwenen Gasthuis ten Bunderen, geplaatst aan de overkant
van de Oude Heirweg (Foto: W.W.).

Het Gasthuis ten Bunderen was en blijft, samen met de Oude Heirweg en de herberg De Tuimelare, een van de historische "kroonjuwelen" van de Tuimelarewijk. Het stond op de hoek van de Oude Heirweg en de huidige Ten Bunderenstraat, waar nu een moderne hoeve met aanpalende gebouwen staat, toebehorend aan de familie Carlos D'Hooghe, Oude Heirweg 17. Een erfgoedbord herinnert ons eraan dat enkele kloosterzusters in het verdwenen gasthuis, ruim 3 eeuwen lang (ca.1269-1578), voedsel en onderdak verschaften aan voorbijtrekkende pelgrims en andere behoeftige reizigers.

Carlos D'Hooghe, de hudige eigenaar van de Gasthuishoeve, wijst de plaats aan waar een fundering ligt van het verdwenen middeleeuws Gasthuis ten Bunderen
Carlos D'Hooghe, de huidige eigenaar van de Gasthuishoeve, wijst de plaats aan waar een fundering ligt van
het verdwenen middeleeuws Gasthuis ten Bunderen (Foto: W.W.)

Heden ten dage is van het hele kloosterdomein bovengrond niets bewaard gebleven. Aan de kant van de Ten Bunderenstraat, in de weide naast de huidige boerderij, waren tot de 2de helft van de vorige eeuw nog duidelijk de contouren waarneembaar van funderingen, vermoedelijk van het vroegere woonhuis van de zusters van Ten Bunderen. Tijdens graafwerken in de jaren 1990 werden op die plek, met behulp van een metaaldetector, een aantal sierspelden (= insignes) van pelgrims bedevaarders bovengehaald.

Wanneer ontstond het gasthuis?

oorkonde uit 1269 met de oudst bekende vermelding van de naam van het Gasthuis. (Brugge, Groot Seminarie, Archief - Fonds Duinen-Doest, nr. 1039).
Oorkonde uit 1269 met de oudst bekende vermelding van de naam van het Gasthuis. Helemaal links op
de 6de tekstregel staat "hospitali de bunra" (Brugge, Groot Seminarie, Archief - Fonds Duinen-Doest).

In een document dat dateert uit 1269 is, in de Latijnse tekst, voor het eerst sprake van een "hospitali de bunra", d.w.z. "hospitaal de bunra". "Hospitalis" was een middeleeuws Latijns synoniem voor "gasthuis". En "Bunra" was de Latijnse vertaling van het woord "bunder", de naam van een eeuwenoude landmaat (1,4 ha.). Er is geen enkel ander "hospitaal de bunra" uit die tijd bekend in onze streken. De kans is dus vrij groot dat het document verwees naar ons Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare en dat het al moet bestaan hebben in het jaar 1269. Maar volledige historische zekerheid daaromtrent is er niet.

De ligging van het gastuis

Joan Blaeu & Henricus Hondius. De Kasselrij van Kortrijk (uitsnede), in Flandria Illustrata (Verheerlykt Vlaandre) van Antonius Sanderus, 1641.
'Tgasthuis ten bunder' (gele stip) langs de 'Heirstraete naer Rousselaer'. Joan Blaeu & Henricus Hondius. De
Kasselrij van Kortrijk (uitsnede), in 'Flandria Illustrata' (Verheerlykt Vlaandre) van Antonius Sanderus, 1641.

Naar het voorbeeld van de meeste middeleeuwse gasthuizen en kloosters koos men voor het Gasthuis ten Bunderen in de 13de eeuw een zo geschikt mogelijke vestigingsplaats:

  • vlak naast de Oude Heirweg, die een onderdeel vormde van de aloude (Romeinse?) heerweg Brugge-Torhout-Roeselare-Menen-Rijsel, die druk werd bewandeld door pelgrims naar de grote en minder grote bedevaartsoorden in het zuiden (Santiago de Compostela, Mont St.-Michel, Le Puy, Rome, het H. Land, enzovoort). Er waren in de Middeleeuwen geen speciale pelgrimsroutes. De bedevaarders maakten grotendeels gebruik van de bestaande wegen, o.m. van het aloude netwerk van Romeinse heerwegen.

  • ver genoeg verwijderd van de andere bestaande gasthuizen in de streek. Maar toch weer niet te ver, niet méér dan een dagmars, zodat de wandelaars de afstand konden overbruggen, in barre omstandigheden, zonder wegbewijzering, of straatverlichting, doorheen bossen waarin rovers en wilde dieren zich schuilhielden. De meest dichtbij gelegen gasthuizen waren die van Roeselare (7 km) en Menen (10 km).

  • zo dicht mogelijk bij een waterloop. Vlak naast het Gasthuis ten Bunderen ontsprong de Riebeke (de huidige Godelievebeek), die vloeide naar de Babilliebeek, en zo naar de Mandel, die uitmondt in de Leie, een bijrivier van de Schelde. De nabijheid van stromend en vers water was voor de bewoonsters van het gasthuis van levensbelang. De beek kon gebruikt worden als wasplaats en leverde water om het gasthuis te poetsen, om de dieren drinken te geven of om afval te lozen.

  • temidden van vruchtbare landbouwgronden, voor de teelt van gewassen (vooral granen) die zoveel mogelijk konden voorzien in de basisbehoeften van de bewoners van het gasthuis, het dienstpersoneel, het vee, enz.

Wie stichtte het gasthuis?

fragment uit een handschrift van 1674 (kasteel van Rumbeke)
Fragment uit een handschrift van 1674 (kasteel van Rumbeke).

Ook voor een antwoord op de vraag wie het het Gasthuis ten Bunderen oprichtte tasten we in het duister. Er zijn ernstige aanwijzingen - maar géén 100% sluitende bewijzen - dat de toenmalige feodale Heer van Moorslede een achterleen van zijn Heerlijkheid en mogelijk (een deel van) het "startkapitaal" schonk. In een handschrift van 1674, bewaard in het kasteel van Rumbeke, lezen we dat "men van allen tyden den voornoemden heere van Morselede ghehouden heeft voor fundateur (= stichter), tuteur en gouverneur supreme van goederen temporele ‘t voorseide Godtshuys in Morselede competerende (= toebehorend)". In andere literaire bronnen, vooral over juridische geschillen, blijkt dat de Heer van Moorslede "op zijn strepen stond" en zijn feodale rechten ten opzichte van het gasthuis kon laten gelden. Dat laat veronderstellen dat hij wel degelijk betrokken was bij de stichting én het burgerlijk beheer ervan.

De namen 'gasthuis' en 'bunderen'

De naam "gasthuis" doet in deze tijd onwillekeurig denken aan een ziekenhuis. Maar in de middeleeuwen werd de naam "gasthuis", en ook die van "hospitaal" gegeven aan alle liefdadigdheidsinstellingen, aan alle oorden waar de christelijke deugd van gastvrijheid werd beoefend. De naam "hospitaal" is afgeleid van de Latijnse woorden "hospitalis" (= gastvrij), hospitalitas" (= gastvrijheid) en "hospitium" (= gastenverblijf). Een gasthuis of hospitaal kon een ziekenhuis zijn in een stad, maar op het platteland was dat een opvangtehuis voor passanten langs een bedevaarts- of handelsweg.

Gerard Mercator. Flandria (Theatrum Orbis Terrarum). Ingekleurde kopergravure (uitsnede), 1570.
Gerard Mercator. Flandria (Theatrum Orbis Terrarum). Ingekleurde kopergravure (uitsnede), 1570.

De naam "ten Bunderen" werd ontleend aan het middelnederlandse woord "bunder" (met tal van varianten, zoals "bunre", "bundre", "boendre", "bonder"), de naam van een oude akkermaat, die bij ons overeenkwam met ongeveer 1,4 hectare. "Ten Bunderen" betekende dus zoveel als: "een stuk leengrond met een oppervlakte van zowat één bunder". Op nagenoeg alle landkaarten van Vlaanderen, vanaf de 16de tot en met de 18de eeuw, werd die naam "Bunder", "Ten Bunderen" of "Bunderen" nadrukkelijk getoond, als belangrijk oriëntatiepunt, bijv. op de bovenstaande kaart van Mercator (1570).

De eerste bewoonsters

dry deugtsame jouffrauwen van Conditie
Gesticht door "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie...", op de 3de en 4de regel
(Agnes De Wilde, Jaer-boek, 1781).

Dank zij de latere klooster-annalen, het 'Jaer-Boek' van 1783, weten we dat het aanvankelijk ging om "dry deugtsame jouffrauwen van Conditie (= welstellend) om de weerelt te vluchten ende haerlieden tot christelike werken te begeven, hun t' samen vervoegt". Bij de start verbleven dus drie gefortuneerde, vrome en ongehuwde vrouwen in het Gasthuis ten Bunderen. Hun namen zijn niet bekend.

De structuur van het Gasthuis ten Bunderen

zo zou het oude Gasthuis Ten Bunderen er in de 13de eeuw hebben uitgezien. Schilderij. Marine Debuf, 1996.
Zo zou het oude Gasthuis Ten Bunderen er in de 13de eeuw hebben uitgezien. Schilderij. Marine Debuf, 1996.

Hoe zag het gasthuisdomein er, zo veel eeuwen geleden, in werkelijkheid uit? Dat is moeilijk te zeggen omdat er in onze streken geen enkel voorbeeld van zo'n gasthuis bewaard is gebleven. Kleine gasthuizen zijn op het platteland niet bestand gebleken tegen de tand des tijds. De gebouwen waren opgetrokken met overwegend brandbare materialen (hout, leem en stro) en vielen zo gemakkelijk ten prooi aan vlammen of blikseminslag. Een groot aantal verdween door militaire conflicten, zoals het Gasthuis ten Bunderen tijdens de Beeldenstorm in de 16de eeuw. En nogal wat gasthuizen kregen een andere bestemming tijdens de Oostenrijkse en Franse Tijd in de 18de eeuw. Andere werden in de loop der jaren gewoon afgebroken en vervangen door nieuwbouw.

Om een reconstructie te maken van het Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare zijn we overgeleverd aan schaarse visuele bronnen zoals (laat-)middeleeuwse miniaturen, etsen en schilderijen. Qua architectuur en binnenhuisinrichting verschilde het wellicht weinig van een gewone herenboerderij van die tijd. Enkel wetenschappelijk archeologisch bodemonderzoek kan enige opheldering brengen over de specifieke structuur en bouw van het oorspronkelijke gasthuis.

Grondplan van het Gasthuis Ten Bunderen in de 14de eeuw, aan de hand van de beschrijving in het Jaer-Boek van priorin A. De Wilde (1781), getekend door Zr. M.-P. Barbaix.
Grondplan van het Gasthuis Ten Bunderen in de 14de eeuw, aan de hand van de beschrijving in het "Jaer-Boek"
van priorin A. De Wilde (1781), getekend door Zr. M.-P. Barbaix.

Gelukkig heeft priorin Agnes De Wilde van de Bundernonnen in Ieper in 1781 een vrij gedetailleerde beschrijving achtgergelaten van het Gasthuis ten Bunderen in haar chronologische kloosterkroniek "Jaer-boek". Aan de hand hiervan maakte Zr. M.-P. Barbaix in haar boek "Zeven Eeuwen Ten Bunderen" (1971) de hierbovenstaande reconstructietekening van de oorspronkelijke plattegrond.

Een bewaard gebleven voorbeeld van laatmiddeleeuwse motte. Torhout, Zuidwallenstraat (Foto: Onroerend Erfgoed Vlaanderen).
Bewaard gebleven middeleeuwse motte in de Zuidwallenstraat in Torhout (Foto: Onroerend Erfgoed Vlaanderen).

Het hele gasthuisdomein was, zoals gebruikelijk tijdens de middeleeuwen, omgeven door diepe wallen en opgedeeld in 4 stukken grond, zogeheten "mottes" (= met aarde opgeworpen bodemverhevenheden), die op hun beurt van elkaar waren gescheiden door grachten, maar die toch onderling verbonden bleven via primitieve houten bruggetjes.

  1. Het klooster en de bijgebouwen

    Het klooster van de gasthuiszusters vertoonde allicht veel gelijkenis met deze West-Vlaamse herenhoeve (Foto: Openluchtmuseum Bokrijk).
    Het klooster van de gasthuiszusters vertoonde aan de buitenkant veel gelijkenis met deze oude
    gereconstrueerde West-Vlaamse hoeve (Foto: Openluchtmuseum Bokrijk).

    Het woonhuis van de gasthuiszusters bevond zich op het meest oostelijk gelegen 'eilandje' (=motte) , rechts bovenaan op de tekening van Zr. M.- P. Barbaix. Volgens beschrijvingen van andere gasthuizen in onze streken bestond het uit een centrale leefruimte, die tegelijk dienst deed als keuken en als eetplaats. Bij de open haard werden de gerechten bereid voor zowel de bewoonsters als de gasten.

    Zusters aan het weefgetouw. Brugse miniatuurschilder Willem Vrelant, 1450 (Bron: Erlangen, Universiteitsbibliotheek).
    Zusters aan het weefgetouw. Willem Vrelant, miniatuur, 1450 (Bron: Erlangen, Universiteitsbibliotheek).

    In de aanpalende "naaikamer" verrichtten de zusters allerlei vormen van handwerk zoals spinnen, weven en breien, of herstelden er het linnen en de kleren. Daarnaast bevond zich een "linnenkamer" met ladenkasten en kisten voor het opbergen van het lijnwaad en het beddegoed, zowel voor de zusters als voor de gasten. Op de zolderverdieping was de "dormter" (afgeleid van het Latijnse woord 'dormitorium'), een gemeenschappelijke slaapruimte voor de zusters. Allicht was er ook een kelder waarin o.m. gepekeld vlees in kuipen en drankvoorraden (wijn en vooral bier) in tonnen werden bewaard.

    Zoals bij elke grote hofstede van toen was er bij het woonhuis van de zusters een klein erf met een mesthoop in het midden. Op het erf bevond zich een ton voor het opvangen van het regenwater en veelal een waterput. Deze binnenkoer was omringd door een aantal bijgebouwen, zoals de behuizing voor het inwonend vast dienstpersoneel, een stal voor het vee, een voorraadschuur, werkplaatsen, een bakhuis, e.d.

  2. Het eigenlijke gastenverblijf

    Pelgrims bij een gasthuis. Fragment van een schilderij '<i>De werken van barmhartigheid</i>'<br> (een leerling van Brueghel de Jongere, begin 17de eeuw)
    Het onthaal van pelgrims bij een gasthuis. Fragment van een schilderij 'De 7 werken van barmhartigheid'
    (een leerling van Brueghel de Jongere, begin 17de eeuw).

    Op de motte, bovenaan links op de plattgerond die Zr. Barbaix tekende, stond het gasthuisgebouw voor de opvang van passerende pelgrims en andere arme reizigers. Het paalde aan de Oude Heirweg en was bereikbaar vanuit de Molenweg, via een ingangsbrug over de buitenwal van het domein.

    Kapel van een middeleeuws gasthuis in Lys-Saint-Georges (Indre, Fr.)
    Kapel van een middeleeuws gasthuis in Lys-Saint-Georges, Indre, Fr (Bron: Wikimedia).

    Op diezelfde motte bevond zich, zeker al vanaf 1330, een eenvoudige en sober ingerichte kapel "met stroey bedekt", zoals te lezen staat in de kloosterkroniek. Deze kapel van het Gasthuis ten Bunderen was een van de 4 bidplaatsen in Moorslede, naast de parochiekerk St.-Martinus en de St.-Achariuskapel in het dorpscentrum en een kapel in Slypskapelle. Vlakbij de kapel stond de kapelanie, een bescheiden woonhuisje voor de kapelaan. Verderop hadden de zusters een hoenderhof met kippen, eenden en ganzen.

  3. Akkerland en moestuin

    Op de motte eronder, links langs de Heerweg, lag een smalle strook grond die de zusters bewerkten als akkerland. Helemaal ten zuiden, onderaan links, was er nog een vierde langwerpige motte met een moestuin waarin de gasthuiszusters allerlei groenten teelden voor eigen gebruik. Daar maakte ook een kruidentuin - met geneeskrachtige planten en specerijen - deel van uit.

Van godvruchtige vrouwen ...

Drie vrome vrouwen. Miniatuur, 14de eeuw (Bron: Frakfurt am Main, Bibliotheek Goethe Universeit).
Drie vrome vrouwen. Miniatuur, 14de eeuw (Bron: Frakfurt am Main, Bibliotheek
Goethe Universeit).

In de 2 eeuwen durende beginperiode van het Gasthuis ten Bunderen leefden de bewoonsters "sonder formeelen regel, niet verbonden synde aen de religieuse beloften", zo schreef Agnes De Wilde uiterst beknopt in haar "Jaer-boek" (1781). Ze legden niet formeel de 3 klassieke kloostergeloften af van gehoorzaamheid, armoede en maagdelijkheid. Ze waren al die tijd evenmin onderworpen aan een kloosterregel en dus géén kloosterzusters in de moderne betekenis van het woord. We mogen veronderstellen dat er in die pionierstijd van het Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare enkel een aantal praktische - mondeling overgeleverde - afspraken en gewoonten bestonden, in de vorm van een intern reglement.

Mediterende gasthuisbewoonster.

Het Gasthuis ten Bunderen werd aanvankelijk gerund door - wat men heden ten dage noemt - een semi-religieuze gemeenschap van "godvruchtige vrouwen", lekenzusters zeg maar, zoals er zoveel bestonden in de middeleeuwen. Denken we maar aan de begijnen, of ook nog de "Zusters des Gemeenen Leven", de Derde Ordezusters van St.-Franciscus, de Cellezusters enz. Een vrome levenswandel en een radicale christelijke naastenliefde - speciaal voor armen en zorgbehoevenden - stonden centraal. Liefst zonder al te veel pottenkijkers. In héél West-Vlaanderen is geen enkele van de ons bekende gasthuizen ontstaan binnen de muren van een bestaand kloostergebouw! Ze kwamen tot stand buiten de Kerk en clerus om, op initiatief van wereldlijke overheden of vermogende particulieren, die de nodige financiële middelen, grond of woonst ter beschikking stelden.

... tot kloosterzusters

De Doornikse bisschop Willem Fillastre (ca. 1400-1473). Schilderij van Rogier van der Weyden, 1440.
Bisschop Willem Fillastre (Rogier van der Weyden, 1440).

Om de wildgroei van semi-religieuze groepen in te dijken en om meer controle erover te verwerven nam de kerkelijke hiërarchie maatregelen. In 1476 legde Willem Fillastre, de bisschop van Doornik, de kloosterregel van de H. Augustinus op aan de kleine communauteit van het Gasthuis Ten Bunderen. Tegelijk ook aan de bewoonsters van het St.-Jorisgasthuis in Menen en het St.-Jansgasthuis in Wervik. De zusters van het gasthuis waren voortaan officieel door de Kerk aanvaarde kloosterlingen, die verplicht werden om de 3 klassieke kloostergeloften af te leggen en om de Augustijnse kloosterregel te volgen. Hun woning was voortaan een kloostertje...

de H. Augustinus
St.-Augustinus (354-430).

Omdat Augustinus' kloosterregel slechts algemene beginselen van het religieuze leven omvat vaardigde de Doornikse bisschop in hetzelfde jaar 1476 aanvullende statuten uit, op maat geschreven van de communauteit in het Gasthuis ten Bunderen. Het was een soort van tijd- en plaatsgebonden tuchtreglement met een pakket praktische voorschriften voor het dagelijks leven, het gebedsleven, de ascese en het werk.

Aanhef van de Vlaamse vertaling van de Augustijnse kloosterregel (Archief bisdom Brugge)
Aanhef van de Augustijnse kloosterregel (Archief bisdom Brugge).

Het oorspronkelijke handschrift met de Latijnse tekst van de Regel en van de Statuten, overhandigd door de bisschop van Doornik, is verloren gegaan. Wél is de vertaling ervan in het "Vlaemsch" (= Middelnederlands) - de oudste tot nu toe bekende in Vlaanderen! - bewaard gebleven. Ze werd geschreven en ondertekend door Daniël de Muelenare, een monnik in het "scriptorium" (= schrijfkamer) van de vroegere Augustijnenabdij van Zonnebeke.

De kloosterkledij

modellen van habijt van Augustijner-zusters
Modellen van habijten van Augustijnen-zusters

De statuten, die de bisschop van Doornik uitvaardigde voor de communauteit, legden enkele accenten voor de kloosterkledij. De zusters moesten sober en zedig gekleed zijn: "Haerleden cleederen zullen zuverlic zyn". De algemene regel was dus: eenvoudige, bescheiden, onopvallende kledij, uit wol of linnen, in natuurlijke kleuren: wit, grijs of zwart. Alle luxe en versierselen, alle uitingen van behaagzucht of elegantie moesten worden vermeden. Opzichtige tinten of dure materialen (pels, bont) waren uit den boze. Gelijkvormigheid was troef: alle zusters moesten zich houden aan dezelfde kleuren, dezelfde stoffen en dezelfde modellen.

"Het uniform" van de hospitaalnonnen bestond uit: een wit of grijs wollen habijt (bovenkleed), met een band of gordelriem om het middel; een zwart schouderkleed (= schapulier, een strook stof op borst en rug, gedragen boven het habijt); een witte linnen hoofddoek en een zwarte sluier erboven. Voor het werk op de boerderij, in de tuin, in de keuken of in het gastenverblijf of voor het verzorgen van zieken droegen de zusters gewoonlijk een linnen schort of een kiel. Tijdens het gemeenschappelijk koorgebed droeg men een lange witte mantel boven het habijt. Bij koud weer in de winterperiode mochten de zusters het habijt aan de binnenkant bekleden met een voering van konijnen- of lamsvacht. Om bij slecht of regenachtig weer buiten het klooster te gaan hulden ze zich in een lange zwarte mantel met kap.

De kerntaak van de gasthuiszusters: gastvrijheid

De hongerigen spijzen. Een van de 7 christelijke Werken van Barmhartigheid. de Meester van Alkmaar. 1504 (Bron: Amsterdam, Rijksmuseum).
"De hongerigen spijzen". Een van de zeven christelijke Werken van Barmhartigheid. De Meester van Alkmaar,
1504 (Bron: Amsterdam, Rijksmuseum).

De kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) omschreef kort en bondig de specifieke opdracht van de gasthuiszusters: "...met insicht van te logeeren de arme pelgrims die reysden naer de heylige landen". De kleine communauteit ontfermde zich onbaatzuchtig en toegewijd over de passerende pelgrims en andere arme reizigers, die uitgeput door dorst, honger en kou arriveerden. De zusters gaven hen kosteloos eten en drinken én boden hen tijdelijk (meestal voor één nacht) logies aan.

De zusters legden zich dus vooreerst toe op het in de praktijk omzetten van de christelijke deugd van gastvrijheid. "De vreemdelingen herbergen" was in de middeleeuwen één van de 7 christelijke Werken van Barmhartigheid. De kloosterstatuten 1473 van ten Bunderen legden hen het volgende op: "Zy zullen den aermen blidelic ontfangen ende antieren (= behandelen), dus met blijheid de armen opvangen, bedienen aan tafel "als waren zij de heren des huizes", sterker nog, "als waren ze Christus zélf", zoals in de kloosterregel te lezen is. Het opvanghuis van het Gasthuis ten Bunderen bestond uit twee delen:

    Een passant zit bij het haardvuur om zich op te warmen. Miniatuur uit getijdenboek, ca. 1480. Rouen.
    Een passant zit bij het haardvuur om zich op te warmen. Miniatuur. Getijdenboek, ca. 1480. Rouen.

  • de ontvangstruimte, waarin elke nieuwe gast werd verwelkomd. Dat ging gepaard met enkele religieuze rituelen, o.m. het uitwisselen van de vredeskus en een gezamenlijk gebed. Bij zijn aankomst kreeg elke bedevaarder "eenen busch om te warmen", een bussel sprokkelhout om zich te verkwikken bij het open haardvuur. In de haard werd water opgewarmd waarmee de gasten zich konden verfrissen. Er waren teilen en kommen met water beschikbaar om zich 's avonds en/of 's morgens te wassen en te scheren.

    Anna Grymonprez, de laatste uitbaatster van de herberg den Tuimelare in Moorslede. Octave Malfait, de man van Anna Grymonprez.
    Een collectie van middeleeuws tafelgerei (Bron: Saint-Denis, Musée d'Art et d'Histoire Paul-Éluard).

    Tegen de wanden stonden kasten, bewaarkisten, (driepoot)stoelen en banken. In rekken aan de muur lag het nodige gerei om het eten en drinken op te dienen. Ook was er een voorraad eetgerei voorhanden, zoals drinkbekers (kroezen in aarde, hout, glas of metaal), houten borden en bestekken (messen en houten lepels, later pas vorken).

    Reconstructie van een ontvangstruimte in een gasthuis, 14de eeuw. (Bron: Southampton, The Medieval Merchant's House).
    Reconstructie van een ontvangstruimte in een gasthuis, 14de eeuw. (Bron: Southampton,
    The Medieval Merchant's House).

    In het midden stond een lange rechthoekige houten tafel op schragen met aan weerszijden een zitbank. Daar dienden de bunderzusters elke avond een warme maaltijd op voor de passanten. Wat maakten ze klaar? In de kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) lezen we: "Sy gaven voor spyse erweetpotagie", dat was een soort van dikke soep of stamppot, met erwten en andere groenten erin verwerkt. Daarbij werd bier ("bierken") geserveerd als drank. Géén water, want het drinken van putwater en oppervlaktewater hield gezondheidsrisico's in. Bronwater en leidingwater bestonden nog niet! Het bier werd vermoedelijk in het gasthuis zelf gebrouwen. Het had een laag alcoholgehalte en was best te vergelijken met het hedendaags tafelbier.

    De slaap der rechtvaardigen. Fragment van het beroemde (6-delig) wandtapijt van de Apocalyps, eind 14de eeuw. Kasteel van Angers (Fr.).
    De slaap der rechtvaardigen. Fragment van het beroemde (6-delig) wandtapijt van de Apocalyps,
    eind 14de eeuw. Kasteel van Angers, Fr. (Bron: Wikimedia).

  • de slaapruimte waarin de gasten overnachtten. In de kloosterkroniek "Jaer-Boek" (1783) staat nog: "Sy voorsagen die arme pelgrims in dien tyd van twee (later vier, n.v.d.r.) bedden". Dat wil niet zeggen dat er niet meer dan 4 logés terecht konden. In de middeleeuwen was het de gewoonste zaak van de wereld dat men het bed deelde met 2, 3 of zelfs 4 andere mensen, van hetzelfde geslacht, wel te verstaan! Dat choqueerde in die tijd helemaal niet.

    De gasthuisbedden zagen er helemaal niet uit zoals in onze tijd. Eigenlijk waren het grote massiefhouten kisten, waarin de gasten 's nachts hun kleren en persoonlijke bezittingen konden opbergen. De bovenkant van die koffers was de "slaapstede". Een strozak erop diende als matras, plus het nodige beddengoed, zoals een 'peluw' (= een langwerpig hoofdkussen, gevuld met pluimen), lakens en een deken van schapenvacht. In de slaapruimte werd een licht (een waskaars in een kandelaar, een olielamp of een lantaarn) aangestoken, dat de hele nacht bleef branden om de duisternis te breken, bijv. om de weg naar het toilet te vinden.

De verblijfsduur

Twee pelgrims. Miniatuur. 1390. G. de Lorris, Roman de la Rose (Bron: New York, Pierpont Morgan Library).
Twee pelgrims. Miniatuur. 1390. G. de Lorris, Roman de la Rose (Bron: New York, Pierpont Morgan Library).

Wanneer het goed weer was konden de in goede gezondheid verkerende passanten in beginsel slechts één keer overnachten en daarna plaats maken voor nieuwe gasten. In de winterperiode of bij guur weer, wanneer de dagmarsen zwaar vielen, mocht men tot maximum 3 dagen logeren. Voor een langer verblijf waren de arme reizigers aangewezen op de herbergen, waar ze wel hun logies en eten moesten betalen. Bij hun vertrek kregen de passanten vaak nog wat proviand mee voor de volgende dag. Aan totaal berooide reizigers gaf men wat geld om onderweg mondvoorraad en drank te kunnen kopen. Arme, in lompen gehulde, passanten ontvingen van de zusters in het gasthuis nieuwe kleren.

Wie was niet welkom?

Een bedelende leproos (melaatse) en een gehandicapte worden de toegang geweigerd. Miniatuur van Vincent de Beauvais. 13de eeuw (Bron: Wikimedia)
Een bedelende leproos (melaatse) en een gehandicapte worden de toegang geweigerd. Miniatuur van
Vincent de Beauvais. 13de eeuw (Bron: Wikimedia).

  • Volgens de statuten (1473) van het Gasthuis ten Bunderen werd de toegang ontzegd aan "spelers, dronckaerts, jonghe gawelose ghesellen ende lichte wyfs". Dronkaards, vagebonden, schooiers, flierefluiters, nep-pelgrims en vrouwen van lichte zeden mochten er niet in. De priorin van het Gasthuis ten Bunderen keurde bij aankomst van elke bezoeker de algemene gezondheidstoestand en oordeelde of hij voldeed aan alle vereiste (vooral medische) voorwaarden om te worden binnengelaten. Een geneesheer kwam er niet bij te pas.

  • Het Gasthuis Ten Bunderen was géén hospitaal voor zieken en hulpbehoevenden. De toegang was verboden voor pestlijders en melaatsen. Deze werden doorverwezen naar een pesthuis of leprozerie in of bij de stad, waar ze werden afgezonderd om besmetting van gezonde mensen te voorkomen. Bejaarden konden terecht in een hospice. Vondelingen en weeskinderen werden opgenomen in een weeshuis of adoptiegezin.

  • Gehandicapten, verlamden of blinden werden niet aanvaard. Die zouden het beperkt aantal bedden en de beschikbare ruimte onbeperkt bezet hebben gehouden. Daardoor zou het Gasthuis ten Bunderen in de kortste keren zijn veranderd in een heus rust- of ziekenhuis en bijgevolg afwijken van de oorspronkelijke doelstelling van een gasthuis. Maar het spreekt vanzelf dat een passant die ziek werd TIJDENS zijn korte verblijf kon rekenen op extra-verzorging, speciaal voedsel en verlenging van het gratis logies, tot hij volledig op krachten was gekomen.

    Gasthuiszusters op ziekenbezoek. Miniatuur, 14de eeuw. (Bron: Doornik, O.L.Vrouw-kathedraal, schatkamer).
    Gasthuiszusters op ziekenbezoek. Miniatuur, 14de eeuw (Bron: Doornik, O.L.Vrouw-kathedraal, schatkamer).

  • Hoewel het Gasthuis ten Bunderen enkel gastvrijheid verleende aan - in principe - gezonde passanten, deden de zusters toch aan ziekenzorg. Ze bekommerden zich uiteraard om hun hoogbejaarde of hulpbehoevende medezuster(s). En buiten de bedevaartenperiode ("het toeristish seizoen") bezochten en verpleegden ze zieken en noodlijdende mensen in de buurt, in de huidige Tuimelarewijk dus.

Het religieuze leven van de gasthuiszusters

Groep biddende nonnen. De Meester van Liesborn, 14de eeuw (Bron: Zürich, Schweizerisches Nationalmuseum)
Groep biddende nonnen. De Meester van Liesborn, 14de eeuw (Bron: Zürich, Schweizerisches Nationalmuseum).

Het leven van alledag en de telkens terugkerende taken en bezigheden van de zusters in het Gasthuis ten Bunderen zijn moeilijk vast te leggen. De schaarse schriftelijke bronnen (de kloosterstatuten van 1473 en de kloosterkroniek "Jaer-Boek" van 1783) hebben het er nauwelijks over. Men kan slechts een algemeen beeld schetsen van hoe het er in werkelijkheid aan toe ging.

De dag van de gasthuiszusters was in hoofdzaak verdeeld tussen gebed en werk, naar het motto van de "vader van het westers monachale leven, de "H. Benedictus, "Ora et Labora" (Latijn voor "bid en werk"). Zowel de religieuze activiteiten (gebeden op vaste tijden, bezinning, H. Mis, geestelijke lectuur, enz.) als allerlei vormen van lichamelijke arbeid (landbouw, handwerk) namen in het dagelijks leven een gelijke en even belangrijke plaats in.

  1. Het gebedsleven

    Zingende nonnen in het koorgestoelte van de kapel (Londen, British Library)
    Zingende zusters in het koorgestoelte van hun kapel. Psalmboek van Hendrik VI, ca. 1400-1430
    (Bron: Londen, British Library).

    Zoals voorgeschreven door de H. Benedictus, gingen de monniken en monialen in alle middeleeuwse kloosters en abdijen 8 keer per etmaal, op vaste tijdstippen, naar de kapel om gezamelijk een deel van klassieke Latijnse brevier te reciteren of te zingen. Die gebedsmomenten zorgden voor een vrij strakke dagindeling: de lauden (= lofprijzingen), 's morgens na het opstaan; de 4 zogeheten "kleine uurtjes" (priem, terts, sext en noon) overdag; de vespers in de vooravond, de completen 's avonds vóór het slapengaan en de metten rond middernacht.

    Vlaams getijdenboek. 1480. Londen, Victoria and Albert Museum
    Vlaams Maria-getijdenboek. 1480. (Wikimedia / Londen, Victoria and Albert Museum).

    Ook in het Gasthuis ten Bunderen verliep het leven op het ritme van die dagelijks terugkerende getijden. Maar de zusters baden en/of zongen niet het volledig klassieke Latijnse kloosterofficie. De klemtoon lag bij hen immers méér op het apostolaatswerk dan op de contemplatie. Het gezamenlijk koorgebed mocht niet dermate de tijd in beslag nemen dat hun kerntaak, nl. de opvang en verzorging van de passanten, in het gedrang zou komen. De kloosterregel en de statuten van 1473 schreven een "light"-versie voor, gespreid over minder gebedsmomenten, namelijk het Maria-getijdenboek, rond 1380 in het Middelnederlands vertaald door Geert Grote, de grondlegger van de Moderne Devotie. Deze vertaling in de volkstaal was zeer populair en verspreid in de kleine religieuze gemeenschappen op het platteland.

    biddende kloosterzuster met haar engelbewaarder. Miniatuur. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek
    Biddende kloosterzuster bijgestaan door haar engelbewaarder. Vlaamse boekverluchting. Getijdenboek van
    Katharina van Kleef, 15de eeuw (Bron: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek).

    De zusters van het Gasthuis ten Bunderen kwamen niet meer dan 3 keer per dag samen om te bidden: 's morgens vroeg, bij het luiden van de klok, kleedden de zich aan, wasten zich en verlieten de slaapzaal om zich te begeven naar de kapel, waar ze samen de metten baden en aansluitend de mis bijwoonden. De 4 "kleine uurtjes" overdag werden individueel gebeden. In de vooravond volgden de vespers. En 's avonds de completen, waarna de zusters zich terugtrokken in hun dormter (= slaapzaal).

    In een hoekje met een boekje. Miniatuur, 15de eeuw, The Burnet Psalter  (Bron: Aberdeen, Universiteitsbibiotheek).
    Drie zusters "in een hoekje met een boekje". Miniatuur, 15de eeuw, The Burnet
    Psalter (Bron: Aberdeen, Universiteitsbibiotheek).

    De minder hoog opgeleide, vaak ongeletterde zusters zongen niet mee tijdens de 3 dagelijkse gemeenschappelijke gebedsmomenten in de kapel. In de plaats daarvan baden ze elke dag indiviueel in totaal 100 onzevaders en weesgegroeten. Wellicht heeft dit geleid tot de latere praktijk van het bidden van de rozenkrans, ook wel eens het "gebed van de armen" genoemd. Vanaf de oplegging van de Regel en de statuten in 1473 werd de tijd tussen de gemeenschappelijke gebedsbijeenkomsten besteed aan studie, geestelijke lezing en persoonlijk gebed , maar ook en vooral aan materieel werk in en rondom het Gasthuis ten Bunderen.

  2. De H. Mis

    Middeleeuwse miniatuur.
    Heilige Misviering. Middeleeuwse miniatuur.

    In de beginperiode trokken de bewoonsters van het gasthuis naar de parochiale St.-Martinuskerk van Moorslede om er de mis bij te wonen. Hoe vaak? "Tsondaechs ende smesdaechs als zy niet en moeten werken", lezen we in het "Jaer-boek" (1783, priores Agnes De Wilde). Dus elke zondag en op verplichte feestdagen (ongeveer 50 per jaar in die tijd !) wandelde de kleine communauteit vanaf de Tuimelare naar Moorslede, ongeveer een uur, doorheen het donkere Veldbos, via een smal wandelpad, dat vermoedelijk min of meer het traject volgde van de huidige Knaagreepstraat en de Kouterweg.

    Een priester geeft de communie aan een  zuster. Wandtapijt, 14de eeuw.
    Een priester deelt de communie uit. 15de eeuws wandtapijt.

    In de periode van het Gasthuis mochten de zusters niet, zoals nu, dagelijks tijdens de Mis de communie ontvangen. Slechts nu en dan, zo'n tiental keren per jaar, naar aanleiding van de grote kerkelijke feestdagen, zoals Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en O.L.V.-Tenhemelopneming (het patroonsfeest van het Gasthuis, vanaf de 5de eeuw gevierd op 15 augustus).

    Na de bouw van een eigen kapel en kapelanij (= huis voor de kapelaan), rond 1330, konden de zusters elke ochtend, na het samen bidden van de metten in de kapel, aansluitend de Mis bijwonen, opgedragen door de kapelaan. Een register van het bisdom Doornik uit 1455 laat uitschijnen dat er aan het Gasthuis ten Bunderen niet voltijds een priester was verbonden , maar een soort van rondtrekkende kapelaan ("chapelain forain"). Bij afwezigheid van de kapelaan trokken de zusters dus toch nog regelmatig naar de kerk van Moorslede om er de mis bij te wonen en de sacramenten te ontvangen.

De handenarbeid

Zuster kookt bij het haardvuur. Miniatuur. 14de eeuw. (Bron: KB Nationale Bibliotheek Nederland)
Zuster bij het haardvuur. Miniatuur. 14de eeuw. (Bron: KB Nederland).

Elke ochtend, na de mis, verzamelden de zusters van het Gasthuis ten Bunderen zich rond de meesteres (later de priorin), die de dagtaken verdeelde. Na het ontbijt gingen ze aan de slag. De arbeidstijd werd vooral besteed aan:

  • huishoudelijk werk. Zoals goede huisvrouwen besteedden de zusters veel aandacht aan de nodige hygiëne en netheid. Ze deden de vaat, onderhielden het haardvuur en maakten het eten klaar. Het hele interieur van het klooster en van het eigenlijke gasthuis kreeg een dagelijkse poetsbeurt. De vloer werd geveegd met bezems. De bedden werden opgemaakt. Geregeld ververste en verstelde men het beddengoed. Driemaal per jaar werd de het stro in de matrassen vervangen om te voorkomen dat er ongedierte (luizen en vlooien) zou binnensluipen. Elke zomer kuisten de zusters de dekens (schapenvachten). De zusters deden de was in de woonruimte of in de nabijgelegen beek.

    Vrouw aan het spinnewiel. Nantes, Musée Dobrée, 1505.
    Vrouw aan het spinnewiel. Miniatuur, 1505 (Nantes, Musee Dobree).

  • handwerk. Bij de vrijetijdsbesteding van de bunderzusters moet men zich niet al te veel voorstellen. In de regel van St.-Augustinus als de H. Benedictus werd ontspanning gezien als "vijand van de ziel". De dagelijkse beschikbare vrije tijd werd door de zusters ingevuld door handwerk zoals naaien, breien, spinnen, verstellen en weven van het linnen voor de kledij en voor het beddengoed van de zusters en de logés.

    Tafereel op de gasthuishoeve. Vlaamse miniatuur, 16de eeuw (Bron: Wikimedia).
    Tafereel op de gasthuishoeve. Vlaamse miniatuur, 15de eeuw (Bron: Wikimedia).

  • werkzaamheden buitenshuis. De taken op de boerderij en op het veld waren zeer uiteenlopend: zorgen voor de dieren, koeien melken, het hoenderhof onderhouden, groenten telen in de eigen moestuin, de kruidentuin verzorgen, fruit plukken in de boomgaard, hout sprokkelen in het bos, naar de markt gaan om eigen productieoverschotten te verkopen of ontbrekende dingen (kledij, schoeisel, etenswaren ...) aan te kopen, ziekenbezoek in de buurt, enzovoort.

    Twee zusters aan het werk in de gastenruimte. Miniatuur, 15de eeuw (Bron: Parijs, Coll. Bibl. Sainte Genevieve).
    Twee zusters aan het werk in de gastenruimte. Miniatuur, Le Roman des Trois Pèlerinages, 15de
    eeuw (Bron: Parijs, Coll. Bibl. Sainte Geneviève).

  • de opvang van de passanten in het gastenverblijf. De gerechten voor het avondmaal warm houden boven het haardvuur. Vervolgens het eten opdienen en de drank serveren. De tafel dekken en afruimen.

De nacht

Slaapzaal van de 13de-eeuwse benedictijnerabdij in Lagrasse (Zuid-Frankrijk).
Voorbeeld van een slaapruimte (= dormitorium) voor kloosterlingen in de 13de-eeuwse abdij van Lagrasse (Fr.)

Na het lezen van de de completen in de kapel, begaven de zusters zich naar hun "dormter" (=gemeenschappelijke slaapruimte) op de zolderverdieping, waar de grootste soberheid werd voorgeschreven. In de gasthuisstatuten van 1473 staat te lezen dat de zusters geen bed hadden, zoals de gasten. Ze sliepen elk op een met stro gevulde matras, die op de grond lag. Ze beschikten over het nodige beddengoed zoals lakens, dekens in schapenvacht en een hoofdkussen gevuld met pluimen.

Detail van een schilderij (1578) in het Stedelijk Museum Hof van Busleyde in Mechelen.
De priorin met de sleutel van de slaapruimte. N. N., 1578 (Bron: Museum Hof van Busleyde, Mechelen).

Naakt slapen, zoals algemeen gebruikelijk in de middeleeuwen, was verboden, behalve in geval van ziekte, mits toestemming van de priorin. De zusters moesten, als pyjama, een onderhemd met mouwen dragen, geweven uit grof linnen. Ze mochten hun slaapplaats niet meer verlaten tot 's morgens. De meesteres, die beschikte over de sleutels van het huis, deed de deur van binnen op slot. In de dormter moest een absolute stilte heersen, die enkel mocht worden doorbroken in noodgevallen, bijv. brand of diefstal. De hele nacht bleef een klein lichtje (kaars of olielamp) branden.

Het externe beheer van het gasthuis

de gezagsstructuren van het Gasthuis ten Bunderen
De beleidsniveaus van het Gasthuis ten Bunderen.

A. De wereldlijke overheid

Kasteel van de Heer van Moorslede (A. Sanderus, 1691)
Kasteel van de Heer van Moorslede, vermoedelijke stichter van het Gasthuis ten Bunderen
(detail van de kaart "De Casselrie van Ipre", Antonius Sanderus/Johan Blaeu, 1662).

Het middeleeuws Gasthuis ten Bunderen op de Tuimelare stond onder een dubbele externe voogdij en moest letterlijk "twee heren dienen": de burgerlijke overheid en de kerkelijke hiërarchie. Als openbare liefdadigheidsinstelling viel het gasthuis onder de wereldlijke bevoegdheid van de Heer van Moorslede, de vermoedelijke stichter of minstens de grootste weldoener ervan. De kerkleiding kon controleren maar had géén sanctionerende bevoegdheid, ze kon geen straffen opleggen. Dat kwam toe aan de burgerlijke autoriteiten.

Maar vanaf de 14de eeuw werd de controle van de kerkelijke overheid op de gasthuizen geleidelijk uitgehold. De Heer van Moorslede eigende zich het recht toe om jaarlijks de rekeningen (uitgaven en inkomsten) na te kijken. De administratie, de geldzaken en het interne beheer werd onderworpen aan het toezicht van de heer. Zo zag hij erop toe dat het maximum aantal zusters in het gasthuis niet werd overschreden zonder zijn goedkeuring, hoewel die bevoegdheid eigenlijk toekwam aan de Kerk.

B. De kerkelijke overheid.

    Een zittende bisschop omringd door enkele monniken.

  • De bisschop oefende het hoogste kerkelijke gezag uit over alle religieuze caritatieve instellingen, o.m. de gasthuizen. De zusters van het Gasthuis ten Bunderen waren dus, vanaf de stichting rond 1269 gehoorzaamheid verschuldigd aan de bisschop van Doornik, en, vanaf 1559 tot hun definitieve vlucht in 1578, van bisschop Martinus Riethovius van het nieuwe bisdom Ieper. De bisschop had het laatste woord inzake alle aspecten van het geestelijk leven en hield toezicht op de financiële gang van zaken. Mgr. Willem Fillastre van Doornik legde in 1473 het maximum-aantal leden van de communauteit in het Gasthuis ten Bunderen vast op 4 (1 priorin en 3 zusters). Toen ze defintief weggingen van de Tuimelare, in 1578, waren ze met z'n zeven.

  • In de praktijk vertrouwde de bisschop een groot deel van zijn bevoegdheden toe aan zijn plaatselijke vertegenwoordiger, de "deken der christenheid". Tot 1559 lag het Gasthuis ten Bunderen binnen het de dekenaat van Roeselare, daarna binnen dat van Neerwaasten, in het nieuwe bisdom Ieper. De deken controleerde jaarlijks, als een soort van "bedrijfsrevisor", de boekhouding van het gasthuis. Meestal was ook hij het die de verkiezing leidde van een nieuwe priorin en die aanwezig was bij de kloosterprofessie van een zuster. Als vervanger van de bisschop had de deken ook de bevoegdheid om een visitatie (= inspectiebezoek) te houden in het gasthuis, om er de interne discipline tegen het licht te houden en om eventueel misstanden na te gaan.

    De pastoor op huisbezoek zegent het echtelijk bed. Marten van Cleve, 16de eeuw (Bron: Wikimedia).
    De pastoor, op huisbezoek, zegent het echtelijk bed. Marten van Cleve, 16de eeuw (Bron: Wikimedia).

  • De pastoor van Moorslede. Hem kwam het recht toe om binnen de grenzen van zijn parochie de sacramenten toe te dienen, zoals een publieke mis opdragen, biecht horen en overledenen (inclusief de zusters en gasten van het Gasthuis ten Bunderen) begraven op zijn kerkhof. De zusters legden hun jaarrekeningen voor aan de Heer van Moorslede, de deken van Roeselare en ...de Moorsleedse "prochie-pape" (= pastoor).

Het interne beheer van het gasthuis

De priorin ontvangt een pelgrim bij het gasthuis. Miniatuur. Codex Manesse, Heidelberg, 1315 (Bron: Wikimedia).
De priorin ontvangt een pelgrim bij het gasthuis. Miniatuur. Codex Manesse, Zürich, 1315 (Bron: Wikimedia)

  • De meesteres/priorin. Zoals overal elders in de middeleeuwen werd het Gasthuis ten Bunderen geleid door een verantwoordelijke (afgeleid van het Latijnse "magistra", heerseres, machthebster), waarvan de naam varieerde. In de heel lage ontstaansperiode werd ze "meesteresse" genoemd. Vanaf 1476 kreeg ze de naam priorin of "prieure" toebedeeld. De priorin werd voortaan verkozen door een meerderheid van de geprofeste zusters. Het kwam de bisschop toe om deze verkiezing te bekrachtigen en priorin officieel te installeren in haar ambt. Zoals gebruikelijk in de middeleeuwen werd de priorin benoemd voor het leven, en niet voor een beperkte ambtstermijn. Ze stond in voor de goede gang van zaken en behartigde de belangen van het gasthuis tegenover de kerkelijke en wereldlijke overheid. Elk jaar moest ze de rekeningen (inkomsten en uitgaven) van het gasthuis voorleggen aan die externe machthebbers.

    Een priester hoort de biecht van een zuster. 14de eeuws wandtapijt (detail)
    Een priester hoort de biecht van een zuster. 14de eeuws wandtapijt (detail).

  • De kapelaan. Deze was zeker al in 1330 verbonden aan het Gasthuis ten Bunderen, waar hij beschikte over een eigen woning (kapelanie). In hedendaagse termen uitgedrukt was hij de geestelijke directeur of aalmoezenier van het gasthuis. Zijn pastorale taak beperkte zich tot het verlenen van geestelijke bijstand aan de bewoonsters en de gasten van het Gasthuis ten Bunderen. Hij celebreerde elke dag de mis in de kapel voor de zusters en eventueel voor logés in het gastenkwartier. Hij diende het sacrament van het H. Oliesel toe aan een zuster of gast, die ernstig ziek was of in stervensgevaar verkeerde. De zusters werden aangeraden om regelmatig (3 à 4 keer per jaar) te biechten bij de kapelaan. Bij diens afwezigheid konden ze terecht bij een van de parochiepriesters.

    De kapittelzaal van een middeleeuwse Franse romaanse abdij. Heropgebouwd in The Cloisters van het Metropolitan Museum of Art in New York (Bron: Wikimedia).
    Kapittelzaal van een middeleeuwse abdij. Samengesteld uit 'onderdelen' van vervallen Zuid-Franse romaanse
    abdijen. The Cloisters. Metropolitan Museum of Art, New York (Bron: Wikimedia).

  • Het wekelijks zakenkapittel. De interne macht van de meesteres of priorin was niet onbeperkt. Ze kon autonoom de dagdagelijkse beslissingen nemen. Maar alle gewichtige beleidsdaden, zoals de verkoop of aankoop van onroerende eigendommen, moest ze voor advies voorleggen aan de medezusters, tijdens het wekelijks kapittel. Het akkoord van de meerderheid van de communauteit was vereist.

Het einde van het Gasthuis ten Bunderen (1566-1578)

De beeldenstormers vernielen in 1566 het hele interieur van een kerk. Jan Luyken, ets, 1566 (Bron: Wikimedia).
Beeldenstormers vernielen het interieur van een katholieke kerk. Jan Luyken, ets, 1566 (Bron: Wikimedia).

Vanaf halfweg de 16de eeuw drong het protestantisme onze streken binnen. In augustus 1566 brak op verscheidene plaatsen in Zuid-Vlaanderen een spontane opstand uit van de Calvinisten, beter bekend als 'de Beeldenstorm'. De 'Geuzen' trokken vanuit Ieper een spoor van vernieling, plundering en brandstichting in kerken, kapellen en kloosters. Op 23 augustus 1566 richtten ze een grote ravage aan in het Gasthuis ten Bunderen: "Alles werd g'heel gedestrueerd ende verbrandt door de vreetheyt der hugenotten" (Jaer-boek). De zusters sloegen op de vlucht naar een onbekende bestemming.

Na deze eerst golf van troebelen keerden de zusters in 1568 terug. Ze lieten het geplunderde en door brand geteisterde woonhuis en de kapel van ten Bunderen niet heropbouwen. Zo goed en zo kwaad als het ging installeerden ze zich in het gespaard gebleven gastengebouw en leefden er "in alsulke armoede dat sy aten een ey met vieren ende namen eenen steen voor brander om vier te maken" (Jaer-boek).

Maar in 1578 volgde een nieuwe uitbarsting van geweld. Protestantse Schotse soldaten-huurlingen, die uit Menen waren verdreven door de zogeheten Malcontenten (= pro-Spaanse katholieke edellieden), waren uit op wraak. Ze zwermden uit naar de naburige dorpen, o.m. naar Moorslede, waar ze de overeind gebleven gebouwen van het Gasthuis ten Bunderen nog grondiger verwoestten. De 7 zusters vluchtten hals over kop weg naar kloosters van Zwartzusters in Rijsel en St.-Omaars, in Noord-Frankrijk. Ze keerden nooit meer terug naar de Tuimelare, waar later enkel de Gasthuishoeve van ten Bunderen zal worden heropgebouwd.

In 1587 keerden de Bunderzusters uit ballingschap terug en vestigden zich binnen de veilige muren van de bisschopsstad Ieper. Ze bleven in het bezit van al de onroerende eigendommen, die ze bij hun vlucht in de steek hadden moeten laten. Maar in 1784 schafte de Oostenrijkse keizer Jozef II hun klooster en communauteit af. Al hun bezittingen in de wijde omgeving van de Tuimelare werden in beslag genomen en later, tijdens het Frans Bewind, verbeurdverklaard en openbaar verkocht.

Een van de Ieperse Bunderzusters kwam in 1785 naar Moorslede om er de leiding op zich te nemen van de parochiale Armenschool, gelegen aan de huidige 7de Jagersstraat. Het werd het begin van een bloeiende expansie van het klooster Ten Bunderen met een vermaard Franstalig meisjespensionaat. Na de verwoesting van het hele dorpscentrum in 1917, werd na WO I een nieuw kloostercomplex gebouwd, met een lagere school en een internaat voor lager en lager-middelbaar onderwijs, aan de Stationsstraat. In 2004 werd dit hoofdklooster in Moorslede gesloten en verhuisden de zusters naar een kleiner en moderner kloosterpand bij het Zorgcentrum St.-Jozef, Ieperstraat 54A in Zonnebeke.


De communauteit van zusters in 2024. Vooraan (v.l.n.r.): Zr. Cecile, Zr. Denise (+), Zr. Alice (+), Zr. Roseline.
Staand (v.l.n.r.): Lode Arts (de bisschop van Brugge), Zr. Anna (+), Zr. Maria, Zr. Rolande (overste), Zr. Jacinta,
directeur Arnold Loose en Zr. Benitia.

Na 7,5 eeuwen bestaat de Congregatie van O.-L.-Vrouw-ten-Bunderen, die haar wortels heeft in het middeleeuws "Gasthuis ten Bunderen" in de Tuimelarewijk, nog steeds. Ze telt nu (halfweg november 2025) 6 zusters in Zonnebeke. De verdere lotgevallen van de Bunderzusters wordt gedetailleerd beschreven op de eigen website van de Zusters van O.-L.-Vrouw ten Bunderen en op een aparte pagina over de Gasthuishoeve, elders op deze website van de Tuimelarewijk.

    © Copyright 2022- . Alle rechten voorbehouden. Linda Malfait.     Websitebeheerder: Willem Wylin.