|
Belgische soldaten met luchtafweergeschut tijdens de Duitse invasie in mei 1940 (foto: oorlogsbronnen.nl).
Linda Malfait: "Voor de samenstelling van deze lijst van oudstrijders, weggevoerden en burgerslachtoffers van de Tuimelarewijk in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) kon ik putten uit mijn eigen documentatie/archief, o.m. gesprekken met de betrokkenen zélf of hun nabestaanden. Net zoals voor de webpagina over "de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog" maakte ik opnieuw gebruik van de namenlijsten die zijn aangebracht bij het oorlogsmonument van Moorslede, bij het Vresdeskruis in de parochiekerk en bij de Kruiskapel, op de hoek van de Menensesteenweg en de Mgr. Catrystraat."
Oudstrijders tijdens de 2de Wereldoorlog
Octave Malfait: krijgsgevangene tijdens Wereldoorlog IIOctave Mailfait (foto: Linda Malfait). Linda Mailfait: "Op de lijst van oudstrijders uit de Tweede Wereldoorlog staan ook 3 krijgsgevangenen, o.m. mijn vader Octave Malfait. Hij was afkomstig uit Wevelgem en woonde na zijn huwelijk 47 jaar op de Tuimelare. Na zijn legerdienst en na de 18-daagse veldtocht tegen de Duitse invasietroepen, in mei 1940, ging hij in Frankrijk werken. Maar na enige tijd moest hij er voor de Duitsers werken, maar dat weigerde hij." Le Touquet-Paris-Plage (rode stip) en Audinghen (blauwe stip). Kaart: OpenStreetMap. "Werkweigeraars kregen een tuchtstraf van 3 maanden. Ze werden overgebracht naar het kustplaatsje Audinghen boven Boulogne-sur-Mer (Pas-de-Calais), waar de "Bauleitung" was gevestigd van de "Organisation Todt" (OT)*. Omdat tegen werkweigeraars een "Sicherheitsbefehl" (= arrestatiebevel) was uitgevaardgd, wist de "Bauleitung" dat het om gestraften ging, die onder de zwaarste arbeidsomstandigheden moesten worden ingezet." Dwangarbeiders in een woud van stalen staven voor een bunker in gewapend beton van de Duitse Atlantikwall (foto: dday-overlord.com). "Octave Malfait werd naar een werkkamp gebracht in het zuidelijker gelegen Le Touquet-Paris-Plage, een badplaats in het departement Pas-de-Calais (regio Haut-de France). De OT-civielarbeiders (vooral Belgen, Nederlanders en Denen) woonden in een kamp met barakken in de nabijheid van de werkplaatsen. Aanvankelijk droegen ze geen uniform, later wel." Een overgebleven Duitse bunker (Blockhaus), ten zuiden van de badstad Le Touquet-Paris-Plage (foto: Wikimedia Commons). L. Malfait: "Patrice Deparpe, directeur van het plaatselijk 'Musée du Touquet', liet me weten dat er geen spoor is overgebleven van het kamp. Hij bevestigde dat de gevangenen hoofzakelijk moesten werken aan de bouw van veel indrukwekkende bunkers voor de Atlantikwall, waarvan er op het strand van Le Touquet-Paris-Plage nog een paar te zien zijn." Reichminister für Bewaffnung und Munition, ir. Fritz Todt, het brein achter de Organization Todt (OT), die de Atlantikwall uitbouwde (foto: Bundesarchiv Deutschland). * De Organisation Todt (OT) - genoemd naar de oprichter ervan, ingenieur Fritz Todt - ontwikkelde van 1933 tot 1938, over het hele grondgebied van Nazi-Duisland, het befaamde netwerk van "Reichsautobahnen" (= autosnelwegen). Deze werden later gebruikt voor snelle bewegingen van troepen- en pantservoertuigen. In 1938 werd de organisatie OT (eigenlijk genietroepen bestaande uit burgers) helemaal ingeschakeld in de oorlogsmachinerie. Fritz Todt, door Hitler benoemd tot Minister voor Bewapening en Munitie, werd verantwoordelijk voor de aanleg van de Siegfriedline ("Westwall" genoemd). Dat was een 630 km lange verdedigingslinie van de westelijke grens van Duitsland. Resten van de Duitse Atlantikwall op het strand nabij Le Touquet-Paris-Plage (foto: Wikimedia Commons). Vanaf 1942 gaf Hitler de hoogste militaire prioriteit aan de bouw van een "Atlantikwall". Dat was een verdedigingslinie om de kusten van héél Noordwest-Europa te beschermen, van Noorwegen tot bezet Frankrijk, tegen een mogelijke invasie van geallieerde troepen. De Atlantikwall moest een aaneenschakeling worden van bunkers in gewapend beton, kustbatterijen, ondergrondse kazematten, anti-tankobstakels, prikkeldraad en mijnenvelden. Albert Speer nam in 1942 de leiding over van de Organisatie Todt (OT). Omdat er niet genoeg lokaal gerecruteerde vrijwilligers waren liet hij dwangarbeiders, werkweigeraars, krijgsgevangenen en Joden het werk overnemen, o.m. voor de verdediging van de Kanaalzone en voor de installaties van de vliegende bommen V1 en V2. Volgens de gezaghebbende Franse historicus Alazin Chazette heeft de Organisatie Todt, alléén al in Frankrijk, zo'n 290.000 mensen tewerkgesteld, waaronder 50.000 dwangarbeiders. Eén van hen was Octave Malfait. Valies met morse-zender/ontvanger van de verzetsstrijders in WO II. Musée de la Résistance Bretonne. Saint-Marcel, Malestroit, Frankrijk (foto: Linda Malfait). Linda Malfait: "Na zijn vrijlating zei Octave dat ze in Le Touquet-Paris-Plage werden behandeld als slaven die veel slaag en weinig eten kregen. Voor het minste kregen ze een straf die het uithoudingsvermogen te boven ging. Bij het verlaten van het kamp was hij 27 kg afgevallen! Hij sloot zich onmiddellijk aan bij het verzet bij ons. Niet alleen uit vaderlandsliefde, maar evenzeer omwille van zijn sterk gevoel voor rechtvaardigheid. Sinds zijn legerdienst kon hij seinen in morse, dus waarschijnlijk werkte hij voor de inlichtingendienst, alhoewel hij ook postvatte in een kerktoren, meeging om een brug op te blazen en illegaal drukwerk uitdeelde. Hij had een ring met het hoofd van de koning in de kop ervan en hij droeg een speciale armband." "Je mag er niet aan denken wat er zou gebeurd zijn mochten de Duitsers ook maar het kleinste bewijs in handen hebben gekregen dat Octave een verzetsman was. Meestal werden marconisten gemarteld om inlichtingen te kunnen ontfutselen, waarna fusillering of onthoofding volgde. Het zwaard van Damocles hing letterlijk boven zijn hoofd. Zo’n risico’s … belangeloos. Uit rechtvaardigheidsgevoel, trouw en idealisme. Na de oorlog vroeg Octave Malfait zelfs niet de officiële erkenning aan van werkweigeraar tegenover de Duitse bezetter. De oorlog was voorbij. Hij had zijn plicht gedaan en dat moest niet openbaar worden gemaakt. Hij zweeg later over wat hij in die oorlogsjaren allemaal had meegemaakt en droeg zijn ervaringen mee in het graf. Dat hij haast nooit sprak over wat er precies gebeurde was blijkbaar kenmerkend voor de meeste echte verzetsstrijders. Bovendien werd Octave Malfait door zijn kennissen in Wevelgem zo al 'Willem de Zwijger' genoemd…" Georges Wyffels: weggevoerde tijdens WO IIGeorges Wyffels in Duitsland (foto: Linda Wyffels). Dit is het levensverhaal van de Georges Wyffels, opgetekend door Linda Malfait. "Ik werd geboren in 1922 en woonde bij mijn ouders in Moorslede, aan de Oude Heirweg nr. 10, samen met mijn vier broers en twee zussen. Toen ik 20 jaar oud was kreeg ik, als een van de eersten, een oproepingsbevel om te gaan werken in Duitsland. Ik was toen arbeider in de juteweverij Dejonckheere-Vansteenkiste in Roeselare. Natuurlijk was er paniek in de familie. Mijn vader ging met mij mee naar het station. Toen we thuis vertrokken hoorden we mijn moeder huilen. Ook mijn broer André zou later opgeroepen worden en bij een boer belanden. Dat zoiets aangrijpend was voor mij, een jongen van 20 jaar die nog nooit in het buitenland was geweest, spreekt voor zich. Bovendien was er geen enkele bekende bij de opgeroepenen. Maar mensen in dezelfde beangstigende situatie zoeken vlug contact met elkaar. Zo leerde ik André Vangheluwe kennen, die toen in de Kalkoenstraat in Moorslede woonde."
Schönebeck aan de Elbe, ten zuiden van Magdeburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt (© Open Street Map) "We werden naar het stadje Schönebeck gebracht, zo'n 10 km ten zuiden van de stad Magdeburg. Schönebeck lag in het voormalige Oost-Duitsland. We kwamen er terecht in een fabriek van Preussag Bohrverwaltung*. Er werkten ongeveer duizend mensen. Samen met Polen, Grieken, Tsjechen, Russen en Duitsers moesten we er, na een opleiding, materiaal herstellen waarmee naar aardolie werd geboord. We keken onze ogen uit toen we hun machines zagen. Daarmee vergeleken stond onze technologie duidelijk nog in de kinderschoenen. Tijdens de eerste maanden moest ik met een elektrische wagentje het transport doen tussen de verscheidene gebouwen en ik werkte daarna ook in een atelier als lasser van stalen platen." Machine van Nerag (dochterbedrijf van Preuss-AG) waarmee ruwe aardolie werd opgepompt (© Wikimedia). * Preussag Bohrverwaltung maakte deel uit van NERAG (Neue Erdölraffinerie AG), een bedrijf dat naar aardolie boorde en deze oppompte. De bovengehaalde ruwe olie werd door DEURAG (Deutsche Raffinerie AG), een raffinaderij bij Hannover, verwerkt tot motorolie voor het Duitse leger (de Wehrmacht en de Luftwaffe). Zowel Nerag als Deurag waren dochterondernemingen van een industriële holding PREUSSAG AG, met hoofdzetel in Berlijn. Preussag was een van de vele grote bedrijven, vooral in de mijnsector en de metaalindustrie, die vanaf de jaren 1930 de economische steunpilaren vormden van Nazi-Duitsland. In alle filialen van het moederbedrijf Preussag werden buitenlandse dwangarbeiders en krijgsgevangenen ingezet, die tussen de 20 en 60 % van het totale personeelsbestand uitmaakten. Stadsbeeld uit de jaren 1930 van Magdeburg, aan de oever van de Elbe. Daar ging G. Wyffels al 'ns op uitstap. "’s Zondags werkten we niet, maar op alle weekdagen hadden we telkens 12 uur voor de boeg. Ik werkte soms ook in de nachtploeg. In onze vrije tijd gingen we vaak met de tram naar de stad Magdeburg. Daar wandelden we langs de Elbe of we gingen naar een variétévoorstelling, iets wat we nog nooit gezien hadden. Er werd ook correspondentie gevoerd met thuis. Nadien vernamen we dat vooraf elders de post werd geopend, maar daar hebben wij nooit iets van gemerkt. We woonden in barakken en het eten was er niet om over naar huis te schrijven. Iedere morgen kregen we brood en wat worst en daar moesten we het ’s morgens en ook ’s avonds mee doen. ’s Middags werd er dikwijls een soort dikke soep uitgedeeld en dat was het dan. Op andere dagen kregen we aardappelen, in de pel gekookt, met wat groenten en een stukje vlees. Achteraf kon ik geen aardappelen in de pel en koolrabi meer zien! We waren erg blij wanneer we van thuis een pakje kregen. Dat was ongeveer eens per maand. We vroegen om tabak en nylonkousen. Daar waren de Duitsers gek op en we ruilden onze spullen voor brood en boter. Ooit kreeg ik een bus Vigor. Om mijn kleren te wassen, dacht ik, maar groot was mijn vreugde toen ik bemerkte dat ze volgepropt was met tabak. Zoiets vergeet je nooit meer." "Links zie je onze barak, rechts de fabriek. Op de voorgrond links mijn maatje André Vangheluwe en rechts een zekere Marcel... uit Roeselare" (foto: Linda Wyffels). "In vergelijking met de Russen, Polen en Tsjechen hadden we het zeer goed. Voor de Duitsers waren zij uitschot. Hun kleren waren gemerkt met ‘OST’, ze moesten ter plaatse blijven en kregen haast niets te eten. Dat moesten ze maar zelf zoeken in de afvalput, tussen de ratten. En daarvan waren er massa’s, geloof me. Een Duitser schoot soms de ene na de andere dood. Onder de Russen was er een grote groep meisjes van 16 jaar. De Duitsers hadden in een bepaalde streek al die meisjes opgepakt om bij ons te komen werken. De Vlamingen hadden eigenlijk nog het minst te klagen, want de Duitsers vonden hen de beste werkers en Belgen waren immers van het arische ras!" "Een grote baas hebben we er nooit gezien, maar er waren verscheidene chefs. De verstandhouding was goed. We voelden ook duidelijk dat niet alle Duitsers pro Hitler waren. Ooit werden we er zelfs door een chef op attent gemaakt dat we moesten uitkijken voor een bepaalde persoon, een echte nazi die erop uit was de anderen uit te horen. Sommigen, die teveel familie en vrienden verloren hadden, durfden toch zeggen dat ze de oorlog kotsbeu waren. Van hen vernamen we soms iets over het verloop ervan." "Gevaarlijk was het er ook. Vooral vanaf 1944 waren er dikwijls luchtaanvallen op o.m. Schönebeck door geallieerde vliegtuigen met brandbommen. De opslagplaatsen van olie waren belangrijke doelwitten. Tijdens een bombardement hangt je leven totaal van het toeval af. De bommen vielen gelukkig altijd in het zand, dat overal rond ons verblijf lag, en zo doofden ze. Het was wel handig dat elke afdeling in een apart gebouw was ondergebracht. Mocht één ervan getroffen worden, dan was er aanzienlijk meer kans dat de rest van het bedrijf gespaard bleef." "Veertien maanden ben ik in Duitsland gebleven. Tot ik in 1944 van thuis bericht ontving dat mijn moeder ernstig ziek was en daarom verlof kreeg om haar te bezoeken. Helaas is ze daarna gestorven. Mijn broer André heeft haar niet meer gezien. Omdat hij slechts op het tweede oproepingsbevel had gereageerd en zich nogal onwillig had getoond, kreeg hij meteen te horen dat hij gedurende zijn hele verblijf in Duitsland niet naar huis mocht. Ook in 1944 is mijn jongere broer Reginald op 15-jarige leeftijd overleden, tijdens de oorlog dus, maar niet rechtstreeks ten gevolge ervan. De smart was er niet minder om. De mensen krijgen nogal wat voor de kiezen tijdens zo’n waanzinnige periode." Georges Wyffels op z'n oude dag (foto: Erfgoedbank Midwest, Roeselare). "Zoals zovelen die verlof kregen keerde ik nooit meer naar Duitsland terug en hield me 9 maanden lang schuil bij André Delaere, een boer die in de Aardeweg in Moorslede woonde. Dat ondergedoken bestaan was ook geen pretje, want je leefde voortdurend in angst. Omdat ik geen rantsoenbonnen voor voedsel kreeg, was ik bovendien volledig ten laste van mijn familie, die het ook niet breed had. Maar ik was al bij al nog bij de gelukkigen, want ik heb het overleefd." "Na de val van de Berlijnse Muur ben ik met mijn vrouw Georgette, mijn dochter Linda en haar man en mijn kleinzoon, naar Schönebeck teruggekeerd. Al de fabrieksgebouwen stonden er nog overeind; de barakken en de nabijgelegen schacht van een zoutmijn waren verdwenen. We werden heel vriendelijk onthaald en kregen een rondleiding. Zo’n terugzien doet een mens toch wat. Niet dat het nodig was om mijn geheugen op te frissen, want wat je diep treft vergeet je niet."
Linda Malfait: "Het stukje interview, dat u hierboven kunt beluisteren, is slechts een fragment van een langere getuigenis van Georges Wyffels in een boek "Wij maakten een oorlog mee. Verhalen van bij ons uit de Tweede Wereldoorlog" van de Erfgoedcel TERF (Meulebeke, Uitgeverij Bibliodroom, 2015). Daarin zijn herinneringen verzameld van ruim 50 mannen en vrouwen uit de wijde omgeving van Roeselare, die als kind of jongere de oorlog meemaakten. Volledigheidshalve voeg ik er nog aan toe dat Georges Wyffels, ook na de dood van zijn vrouw Georgette Huyghebaert in 2013, bleef wonen in zijn huis tot hij 99 jaar oud was. In 2021 verhuisde hij naar het woonzorgcentrum De Hovenier in Rumbeke, waar hij na een kort verblijf van een maand overleed op 5 november 2021." Het historische kader
"Arbeitseinsatz" voor 'vrijwillige' tewerkstelling in een Belgisch bedrijf bij het begin van de 1ste Wereldoorlog. Halfweg 1940 waren er in ons land bijna een half miljoen werklozen. Dat kwam door de demobilisatie van het Belgisch leger, de terugkeer van vluchtelingen uit Frankrijk en door de Duitse bombardementen op tal van fabrieken, bedrijven, winkels en kantoorgebouwen. De Duitse bezetter stelde plannen op voor een "Arbeitseinsatz" (= arbeidsinzet), een 'vrijwillige' tewerkstelling van werklozen in de landbouw, mijnbouw en metaalindustrie. Daarna werden werkkrachten ook ingezet bij het bouwen van bruggen en aanleggen van vliegvelden ten behoeve van de Duitse bezetter. Arbeiders uit de provincies Henegouwen en West-Vlaanderen werden tewerkgesteld in Noord-Frankrijk, rond Duinkerke, Calais en Boulogne. Vanaf 1941 kwamen zij ook terecht in Normandië, Bretagne en het binnenland van Frankrijk. Duits wervingskantoor ("Werbestelle") in Antwerpen (foto: © CegeSoma). Hier en daar, o. m. in Roeselare, richtten de Duitsers een "Werbestelle" (wervingskantoor, arbeidsbureau) op om arbeiders, op 'vrijwillige' basis, naar Duitsland te sturen om er te werken. Het woord 'vrijwillig' moet wel wat worden gerelativeerd, omdat velen dat deden bij gebrek aan alternatief of onder zachte dwang. De reis naar Duitsland was gratis en er werd gezorgd voor kost en inwoning. De arbeiders ontvingen 1/3e van hun salaris, de familie in België ontving de rest. Treinen naar Duitsland vertrokken vanaf centrale punten zoals Kortrijk, Schaarbeek en Luik. Vanaf verzamelkampen in onder andere Magdeburg, Hannover en Berlijn, ging de reis dan voort naar de plaats waar de tewerkstelling zou plaatsvinden. Er wordt algemeen aangenomen dat, tussen juni 1940 en september 1942, ongeveer 125.000 à 135.000 Belgische arbeiders (waaronder zo'n 10% ongehuwde vrouwen) 'vrijwillig' vertrokken naar Duitsland. Belgische dwangarbeiders in een Duits bedrijf tijdens WO I. Maar vanaf maart 1942 keerde het tij. De "Arbeitseinsatz" (= arbeidsinzet), was niet langer een 'vrijwillige', maar een gedwongen tewerkstelling van beschikbare werkkrachten. Die verplichting gold in België voor mannen tussen 18 en 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen tussen 21 en 35 jaar. Enkel mijnwerkers, arbeiders uit bedrijven die al voor de oorlogsindustrie werkten, spoorweg- en postpersoneel, leden van de ordestrijdkrachten en studenten kregen een vrijstelling. In oktober van datzelfde jaar werd de verplichte "Arbeitseinsatz" uitgebreid tot in Duitsland. Voortaan werden werknemers, afkomstig uit de bezette gebieden, waaronder ons land, dus verplicht om in Duitsland te gaan werken. Men sprak nu niet meer over vrijwilligers, maar over weggevoerden, dwangarbeiders, Duitslandgangers, verplicht tewerkgestelden of gastarbeiders ("Fremdarbeiter", "Gastarbeitnehmer"). Fritz Sauckel, hoofd van de Arbeitseinsatz in Nazi-Duitsland. In 1946, op het Neurenberg-Tribunaal werd hij terdood veroordeeld en opgehangen. Sinds de aanval van Rusland op de Sovjet-Unie halfweg 1941 werden steeds meer Duitse mannen opgeroepen voor het leger. Fritz Sauckel, de grote baas van de "Arbeitseinsatz", kreeg van Hitler de opdracht om snel en kordaat een oplossing te zoeken voor het verlies aan eigen arbeidskrachten. Om dat tekort aan te zuiveren werden eerst politieke gevangenen en Russische krijgsgevangenen gedwongen aan het werk gezet. Toen dat onvoldoende bleek, schakelde Sauckel tijdens de bezettingsjaren massaal arbeidskrachten in die hij vanuit de bezette gebieden, inclusief ons land, liet overbrengen. Tijdens het hele verloop van de oorlog werden naar schatting 7,7 miljoen buitenlandse burgers en krijgsgevangenen - waarvan ongeveer een half miljoen Belgen - in Nazi-Duitsland tewerkgesteld. Dwangarbeiders aan het werk bij een betonnen vesting van de Duitse Atlantikwall (foto: CEGE). Bij het begin van de oorlog werkten de buitenlandse werkkrachten in Duitsland nog vooral in de landbouw (ca. 36%), de industriële sector (zo'n 43 %), de mijnbouw (3%), de bouw (6%) en de dienstensector (12%). Vanaf 1942 verschoof het zwaartepunt naar honderden bedrijven die deel uitmaakten van de Duitse oorlogsindustrie. Buitenlandse dwangarbeiders werden, vaak in weinig benijdenswaardige omstandigheden, aan het werk gezet in de wapen- en munitiefabrieken, de metaalsector, de textielnijverheid, de landbouw, de KMO's, lokale ondernemingen en familiebedrijven (bakkerijen of slagerijen). Vele weggevoerden werden ondergebracht in speciale werkkampen. Wie meer geluk had kon aan de slag op een landbouwbedrijf en woonde in bij de familie. Terugkeer naar huis van dwangarbeiders in een open treinwagon (foto: Beeldbank WOII/NIOD). Na de Bevrijding in mei 1945 keken veel families verwachtend uit naar de terugkeer van hun vader, broer, zoon of een ander familielid levend terug te zien. Die thuiskomst, meermaals het nieuws van hun overlijden, maakte veel emoties los. Het precieze aantal Belgische weggevoerden dat omkwam door honger, ziekte of oorlogsgeweld wordt geraamd op ongeveer 4.000. Met name de Duitse wapen- en munitiefabrieken kregen veel bombardementen van de geallieerden te verduren, wat veel dwangarbeiders het leven heeft gekost. Burgerslachtoffers tijdens Wereldoorlog IIZoals in de Eerste Wereldoorlog waren het op de Tuimelare alweer onschuldige kinderen die het slachtoffer werden van oorlogsgeweld. Ze vormden geen direct doelwit maar leden wat men in het Engels militair jargon noemt "collateral dammage", of ook "friendly fire". Vrij vertaald is dat onbedoelde, zijdelingse nevenschade aan burgers en hun bezittingen, veroorzaakt door wapens (zware bommen) die enkel mogen zijn gericht op vijandelijke manschappen, gebouwen en voorwerpen. Randschade slaat in principe op alle niet-militaire doelen, bijv. fabrieken, ziekenhuizen of burgerwoningen, die door 'afgedwaalde' bommen worden getroffen.
|