Zoek op deze site met FreeFind

Oudstrijders van de Tweede Wereldoorlog

Ingegraven Belgische soldaten met luchtafweergeschut tijdens de Duitse invasie in mei 1940 (foto: oorlogsbronnen.nl)
Belgische soldaten met luchtafweergeschut tijdens de Duitse invasie in mei 1940 (foto: oorlogsbronnen.nl).

De oudstrijders van de Tuimelare in Wereldoorlog II (1940-1945)
Corneillie Odiel Vandenbroucke Jules
Delzeyne Evarist Vandenbroucke Leon
Denorme Geeraard Vandevoorde André
Depraetere Marcel Vanhaverbeke Maurice
Desmedt Maurice Vanneste Gerard
Dessein Jerôme Verbeke Camile (krijgsgevangene)
Godderis Georges Verlinde Gaston
Hoornaert Omer Vynckier Leon (krijgsgevangene)
Loyson Gustaaf Wyffels Jules
Malfait Octave (krijgsgevangene)  
De weggevoerden van de Tuimelare tijdens Wereldoorlog II
Maresceau André Vanhaverbeke Joseph
Mestdagh Leon Wyffels André
Pyncket André Wyffels Georges
De burgerslachtoffers van de Tuimelare tijdens Wereldoorlog II
Grymonprez Paula Pitteljon Renild
Pitteljon André  

Linda Malfait: "Voor de samenstelling van deze lijst van oudstrijders, weggevoerden en burgerslachtoffers van de Tuimelarewijk in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) kon ik putten uit mijn eigen documentatie/archief, o.m. gesprekken met de betrokkenen zélf of hun nabestaanden. Net zoals voor de webpagina over "de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog" maakte ik opnieuw gebruik van de namenlijsten die zijn aangebracht bij het oorlogsmonument van Moorslede, bij het Vresdeskruis in de parochiekerk en bij de Kruiskapel, op de hoek van de Menensesteenweg en de Mgr. Catrystraat."

Oudstrijders tijdens de 2de Wereldoorlog


herbegin

Image Slider met de bidprentjes van de oudstrijders uit de 2de Wereldoorlog (coll. Linda Malfait).

Octave Malfait: krijgsgevangene tijdens Wereldoorlog II

Octave Mailfait (foto: Linda Malfait).
Octave Mailfait (foto: Linda Malfait).

Linda Mailfait: "Op de lijst van oudstrijders uit de Tweede Wereldoorlog staan ook 3 krijgsgevangenen, o.m. mijn vader Octave Malfait. Hij was afkomstig uit Wevelgem en woonde na zijn huwelijk 47 jaar op de Tuimelare. Na zijn legerdienst en na de 18-daagse veldtocht tegen de Duitse invasietroepen, in mei 1940, ging hij in Frankrijk werken. Maar na enige tijd moest hij er voor de Duitsers werken, maar dat weigerde hij."

Le Touquet-Paris-Plage, aangeduid met rode stip (kaart: OpenSreetMap).
Le Touquet-Paris-Plage (rode stip) en Audinghen (blauwe stip). Kaart: OpenStreetMap.

"Werkweigeraars kregen een tuchtstraf van 3 maanden. Ze werden overgebracht naar het kustplaatsje Audinghen boven Boulogne-sur-Mer (Pas-de-Calais), waar de "Bauleitung" was gevestigd van de "Organisation Todt" (OT)*. Omdat tegen werkweigeraars een "Sicherheitsbefehl" (= arrestatiebevel) was uitgevaardgd, wist de "Bauleitung" dat het om gestraften ging, die onder de zwaarste arbeidsomstandigheden moesten worden ingezet."

Arbeiders in een woud van stalen staven voor een bunker in gewapend beton van de Duitse Atlantikwall (foto: dday-overlord.com)
Dwangarbeiders in een woud van stalen staven voor een bunker in gewapend beton van de Duitse
Atlantikwall (foto: dday-overlord.com).

"Octave Malfait werd naar een werkkamp gebracht in het zuidelijker gelegen Le Touquet-Paris-Plage, een badplaats in het departement Pas-de-Calais (regio Haut-de France). De OT-civielarbeiders (vooral Belgen, Nederlanders en Denen) woonden in een kamp met barakken in de nabijheid van de werkplaatsen. Aanvankelijk droegen ze geen uniform, later wel."

Een overgebleven Duitse bunker (Blockhaus), ten zuiden van Le Touquet-Paris-Plage (foto: Wikimedia Commons).
Een overgebleven Duitse bunker (Blockhaus), ten zuiden van de badstad Le Touquet-Paris-Plage
(foto: Wikimedia Commons).

L. Malfait: "Patrice Deparpe, directeur van het plaatselijk 'Musée du Touquet', liet me weten dat er geen spoor is overgebleven van het kamp. Hij bevestigde dat de gevangenen hoofzakelijk moesten werken aan de bouw van veel indrukwekkende bunkers voor de Atlantikwall, waarvan er op het strand van Le Touquet-Paris-Plage nog een paar te zien zijn."

Reichminister für Bewaffnung und Munition, ir. Fritz Todt, het brein achter de Organization Todt (OT) voor de bouw van de Atlantikwall (foto: warfarehistorynetwork.com)
Reichminister für Bewaffnung und Munition, ir. Fritz Todt, het brein achter de Organization Todt (OT), die de
Atlantikwall uitbouwde (foto: Bundesarchiv Deutschland).

* De Organisation Todt (OT) - genoemd naar de oprichter ervan, ingenieur Fritz Todt - ontwikkelde van 1933 tot 1938, over het hele grondgebied van Nazi-Duisland, het befaamde netwerk van "Reichsautobahnen" (= autosnelwegen). Deze werden later gebruikt voor snelle bewegingen van troepen- en pantservoertuigen. In 1938 werd de organisatie OT (eigenlijk genietroepen bestaande uit burgers) helemaal ingeschakeld in de oorlogsmachinerie. Fritz Todt, door Hitler benoemd tot Minister voor Bewapening en Munitie, werd verantwoordelijk voor de aanleg van de Siegfriedline ("Westwall" genoemd). Dat was een 630 km lange verdedigingslinie van de westelijke grens van Duitsland.

Resten van een betonnen bunker op het strand nabij Le Touquet-Paris-Plage (foto: Wikimedia Commons).
Resten van de Duitse Atlantikwall op het strand nabij Le Touquet-Paris-Plage (foto: Wikimedia Commons).

Vanaf 1942 gaf Hitler de hoogste militaire prioriteit aan de bouw van een "Atlantikwall". Dat was een verdedigingslinie om de kusten van héél Noordwest-Europa te beschermen, van Noorwegen tot bezet Frankrijk, tegen een mogelijke invasie van geallieerde troepen. De Atlantikwall moest een aaneenschakeling worden van bunkers in gewapend beton, kustbatterijen, ondergrondse kazematten, anti-tankobstakels, prikkeldraad en mijnenvelden.

Albert Speer nam in 1942 de leiding over van de Organisatie Todt (OT). Omdat er niet genoeg lokaal gerecruteerde vrijwilligers waren liet hij dwangarbeiders, werkweigeraars, krijgsgevangenen en Joden het werk overnemen, o.m. voor de verdediging van de Kanaalzone en voor de installaties van de vliegende bommen V1 en V2. Volgens de gezaghebbende Franse historicus Alazin Chazette heeft de Organisatie Todt, alléén al in Frankrijk, zo'n 290.000 mensen tewerkgesteld, waaronder 50.000 dwangarbeiders. Eén van hen was Octave Malfait.

Valies met zender/ontvanger van de verzetsstrijders in WO II. Musée de la Résistance Bretonne. Saint-Marcel, Frankrijk. (foto: Linda Malfait).
Valies met morse-zender/ontvanger van de verzetsstrijders in WO II. Musée de la Résistance Bretonne.
Saint-Marcel, Malestroit, Frankrijk (foto: Linda Malfait).

Linda Malfait: "Na zijn vrijlating zei Octave dat ze in Le Touquet-Paris-Plage werden behandeld als slaven die veel slaag en weinig eten kregen. Voor het minste kregen ze een straf die het uithoudingsvermogen te boven ging. Bij het verlaten van het kamp was hij 27 kg afgevallen! Hij sloot zich onmiddellijk aan bij het verzet bij ons. Niet alleen uit vaderlandsliefde, maar evenzeer omwille van zijn sterk gevoel voor rechtvaardigheid. Sinds zijn legerdienst kon hij seinen in morse, dus waarschijnlijk werkte hij voor de inlichtingendienst, alhoewel hij ook postvatte in een kerktoren, meeging om een brug op te blazen en illegaal drukwerk uitdeelde. Hij had een ring met het hoofd van de koning in de kop ervan en hij droeg een speciale armband."

"Je mag er niet aan denken wat er zou gebeurd zijn mochten de Duitsers ook maar het kleinste bewijs in handen hebben gekregen dat Octave een verzetsman was. Meestal werden marconisten gemarteld om inlichtingen te kunnen ontfutselen, waarna fusillering of onthoofding volgde. Het zwaard van Damocles hing letterlijk boven zijn hoofd. Zo’n risico’s … belangeloos. Uit rechtvaardigheidsgevoel, trouw en idealisme. Na de oorlog vroeg Octave Malfait zelfs niet de officiële erkenning aan van werkweigeraar tegenover de Duitse bezetter. De oorlog was voorbij. Hij had zijn plicht gedaan en dat moest niet openbaar worden gemaakt. Hij zweeg later over wat hij in die oorlogsjaren allemaal had meegemaakt en droeg zijn ervaringen mee in het graf. Dat hij haast nooit sprak over wat er precies gebeurde was blijkbaar kenmerkend voor de meeste echte verzetsstrijders. Bovendien werd Octave Malfait door zijn kennissen in Wevelgem zo al 'Willem de Zwijger' genoemd…"

Georges Wyffels: weggevoerde tijdens WO II

Georges Wyffels in Duitsland (foto: Linda Malfait).
Georges Wyffels in Duitsland (foto: Linda Wyffels).

Dit is het levensverhaal van de Georges Wyffels, opgetekend door Linda Malfait.

"Ik werd geboren in 1922 en woonde bij mijn ouders in Moorslede, aan de Oude Heirweg nr. 10, samen met mijn vier broers en twee zussen. Toen ik 20 jaar oud was kreeg ik, als een van de eersten, een oproepingsbevel om te gaan werken in Duitsland. Ik was toen arbeider in de juteweverij Dejonckheere-Vansteenkiste in Roeselare. Natuurlijk was er paniek in de familie. Mijn vader ging met mij mee naar het station. Toen we thuis vertrokken hoorden we mijn moeder huilen. Ook mijn broer André zou later opgeroepen worden en bij een boer belanden. Dat zoiets aangrijpend was voor mij, een jongen van 20 jaar die nog nooit in het buitenland was geweest, spreekt voor zich. Bovendien was er geen enkele bekende bij de opgeroepenen. Maar mensen in dezelfde beangstigende situatie zoeken vlug contact met elkaar. Zo leerde ik André Vangheluwe kennen, die toen in de Kalkoenstraat in Moorslede woonde."

Schönebeck aan de Elbe, ten zuiden van de stad Maagdenburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt (Bron: Open Street Map).
Schönebeck aan de Elbe, ten zuiden van Magdeburg, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt (© Open Street Map)

"We werden naar het stadje Schönebeck gebracht, zo'n 10 km ten zuiden van de stad Magdeburg. Schönebeck lag in het voormalige Oost-Duitsland. We kwamen er terecht in een fabriek van Preussag Bohrverwaltung*. Er werkten ongeveer duizend mensen. Samen met Polen, Grieken, Tsjechen, Russen en Duitsers moesten we er, na een opleiding, materiaal herstellen waarmee naar aardolie werd geboord. We keken onze ogen uit toen we hun machines zagen. Daarmee vergeleken stond onze technologie duidelijk nog in de kinderschoenen. Tijdens de eerste maanden moest ik met een elektrische wagentje het transport doen tussen de verscheidene gebouwen en ik werkte daarna ook in een atelier als lasser van stalen platen."

Bewaard gebleven machine van Nerag (een dochterbedrijf van Preuss-AG uit Hannover) waarmee ruwe aardolie naar boven werd gepompt
Machine van Nerag (dochterbedrijf van Preuss-AG) waarmee ruwe aardolie werd opgepompt (© Wikimedia).

* Preussag Bohrverwaltung maakte deel uit van NERAG (Neue Erdölraffinerie AG), een bedrijf dat naar aardolie boorde en deze oppompte. De bovengehaalde ruwe olie werd door DEURAG (Deutsche Raffinerie AG), een raffinaderij bij Hannover, verwerkt tot motorolie voor het Duitse leger (de Wehrmacht en de Luftwaffe). Zowel Nerag als Deurag waren dochterondernemingen van een industriële holding PREUSSAG AG, met hoofdzetel in Berlijn. Preussag was een van de vele grote bedrijven, vooral in de mijnsector en de metaalindustrie, die vanaf de jaren 1930 de economische steunpilaren vormden van Nazi-Duitsland. In alle filialen van het moederbedrijf Preussag werden buitenlandse dwangarbeiders en krijgsgevangenen ingezet, die tussen de 20 en 60 % van het totale personeelsbestand uitmaakten.

Stadsbeeld uit de jaren 1930 van Magdeburg, aan de oever van de Elbe.
Stadsbeeld uit de jaren 1930 van Magdeburg, aan de oever van de Elbe. Daar ging G. Wyffels al 'ns op uitstap.

"’s Zondags werkten we niet, maar op alle weekdagen hadden we telkens 12 uur voor de boeg. Ik werkte soms ook in de nachtploeg. In onze vrije tijd gingen we vaak met de tram naar de stad Magdeburg. Daar wandelden we langs de Elbe of we gingen naar een variétévoorstelling, iets wat we nog nooit gezien hadden. Er werd ook correspondentie gevoerd met thuis. Nadien vernamen we dat vooraf elders de post werd geopend, maar daar hebben wij nooit iets van gemerkt. We woonden in barakken en het eten was er niet om over naar huis te schrijven. Iedere morgen kregen we brood en wat worst en daar moesten we het ’s morgens en ook ’s avonds mee doen. ’s Middags werd er dikwijls een soort dikke soep uitgedeeld en dat was het dan. Op andere dagen kregen we aardappelen, in de pel gekookt, met wat groenten en een stukje vlees. Achteraf kon ik geen aardappelen in de pel en koolrabi meer zien! We waren erg blij wanneer we van thuis een pakje kregen. Dat was ongeveer eens per maand. We vroegen om tabak en nylonkousen. Daar waren de Duitsers gek op en we ruilden onze spullen voor brood en boter. Ooit kreeg ik een bus Vigor. Om mijn kleren te wassen, dacht ik, maar groot was mijn vreugde toen ik bemerkte dat ze volgepropt was met tabak. Zoiets vergeet je nooit meer."

Links zie je onze barak, rechts de fabriek. Op de voorgrond links mijn maatje André Vangheluwe en rechts een zekere Marcel... uit Roeselare
"Links zie je onze barak, rechts de fabriek. Op de voorgrond links mijn maatje André
Vangheluwe en rechts een zekere Marcel... uit Roeselare
" (foto: Linda Wyffels).

"In vergelijking met de Russen, Polen en Tsjechen hadden we het zeer goed. Voor de Duitsers waren zij uitschot. Hun kleren waren gemerkt met ‘OST’, ze moesten ter plaatse blijven en kregen haast niets te eten. Dat moesten ze maar zelf zoeken in de afvalput, tussen de ratten. En daarvan waren er massa’s, geloof me. Een Duitser schoot soms de ene na de andere dood. Onder de Russen was er een grote groep meisjes van 16 jaar. De Duitsers hadden in een bepaalde streek al die meisjes opgepakt om bij ons te komen werken. De Vlamingen hadden eigenlijk nog het minst te klagen, want de Duitsers vonden hen de beste werkers en Belgen waren immers van het arische ras!"

"Een grote baas hebben we er nooit gezien, maar er waren verscheidene chefs. De verstandhouding was goed. We voelden ook duidelijk dat niet alle Duitsers pro Hitler waren. Ooit werden we er zelfs door een chef op attent gemaakt dat we moesten uitkijken voor een bepaalde persoon, een echte nazi die erop uit was de anderen uit te horen. Sommigen, die teveel familie en vrienden verloren hadden, durfden toch zeggen dat ze de oorlog kotsbeu waren. Van hen vernamen we soms iets over het verloop ervan."

"Gevaarlijk was het er ook. Vooral vanaf 1944 waren er dikwijls luchtaanvallen op o.m. Schönebeck door geallieerde vliegtuigen met brandbommen. De opslagplaatsen van olie waren belangrijke doelwitten. Tijdens een bombardement hangt je leven totaal van het toeval af. De bommen vielen gelukkig altijd in het zand, dat overal rond ons verblijf lag, en zo doofden ze. Het was wel handig dat elke afdeling in een apart gebouw was ondergebracht. Mocht één ervan getroffen worden, dan was er aanzienlijk meer kans dat de rest van het bedrijf gespaard bleef."

"Veertien maanden ben ik in Duitsland gebleven. Tot ik in 1944 van thuis bericht ontving dat mijn moeder ernstig ziek was en daarom verlof kreeg om haar te bezoeken. Helaas is ze daarna gestorven. Mijn broer André heeft haar niet meer gezien. Omdat hij slechts op het tweede oproepingsbevel had gereageerd en zich nogal onwillig had getoond, kreeg hij meteen te horen dat hij gedurende zijn hele verblijf in Duitsland niet naar huis mocht. Ook in 1944 is mijn jongere broer Reginald op 15-jarige leeftijd overleden, tijdens de oorlog dus, maar niet rechtstreeks ten gevolge ervan. De smart was er niet minder om. De mensen krijgen nogal wat voor de kiezen tijdens zo’n waanzinnige periode."

Georges Wyffels op zijn oude dag (foto: Erfgoedbank Midwest, Roeselare)
Georges Wyffels op z'n oude dag (foto: Erfgoedbank Midwest, Roeselare).

"Zoals zovelen die verlof kregen keerde ik nooit meer naar Duitsland terug en hield me 9 maanden lang schuil bij André Delaere, een boer die in de Aardeweg in Moorslede woonde. Dat ondergedoken bestaan was ook geen pretje, want je leefde voortdurend in angst. Omdat ik geen rantsoenbonnen voor voedsel kreeg, was ik bovendien volledig ten laste van mijn familie, die het ook niet breed had. Maar ik was al bij al nog bij de gelukkigen, want ik heb het overleefd."

"Na de val van de Berlijnse Muur ben ik met mijn vrouw Georgette, mijn dochter Linda en haar man en mijn kleinzoon, naar Schönebeck teruggekeerd. Al de fabrieksgebouwen stonden er nog overeind; de barakken en de nabijgelegen schacht van een zoutmijn waren verdwenen. We werden heel vriendelijk onthaald en kregen een rondleiding. Zo’n terugzien doet een mens toch wat. Niet dat het nodig was om mijn geheugen op te frissen, want wat je diep treft vergeet je niet."

Luister naar Georges Wyffels die vertelt over zijn oorlogservaringen (Bron: Erfgoedbank Midwest)

Linda Malfait: "Het stukje interview, dat u hierboven kunt beluisteren, is slechts een fragment van een langere getuigenis van Georges Wyffels in een boek "Wij maakten een oorlog mee. Verhalen van bij ons uit de Tweede Wereldoorlog" van de Erfgoedcel TERF (Meulebeke, Uitgeverij Bibliodroom, 2015). Daarin zijn herinneringen verzameld van ruim 50 mannen en vrouwen uit de wijde omgeving van Roeselare, die als kind of jongere de oorlog meemaakten. Volledigheidshalve voeg ik er nog aan toe dat Georges Wyffels, ook na de dood van zijn vrouw Georgette Huyghebaert in 2013, bleef wonen in zijn huis tot hij 99 jaar oud was. In 2021 verhuisde hij naar het woonzorgcentrum De Hovenier in Rumbeke, waar hij na een kort verblijf van een maand overleed op 5 november 2021."

Het historische kader

Vrijwillige tewerkstelling van werklozen in een Belgisch bedrijf bij het begin van de 1ste Wereldoorlog.
"Arbeitseinsatz" voor 'vrijwillige' tewerkstelling in een Belgisch bedrijf bij het begin van de 1ste Wereldoorlog.

Halfweg 1940 waren er in ons land bijna een half miljoen werklozen. Dat kwam door de demobilisatie van het Belgisch leger, de terugkeer van vluchtelingen uit Frankrijk en door de Duitse bombardementen op tal van fabrieken, bedrijven, winkels en kantoorgebouwen. De Duitse bezetter stelde plannen op voor een "Arbeitseinsatz" (= arbeidsinzet), een 'vrijwillige' tewerkstelling van werklozen in de landbouw, mijnbouw en metaalindustrie. Daarna werden werkkrachten ook ingezet bij het bouwen van bruggen en aanleggen van vliegvelden ten behoeve van de Duitse bezetter. Arbeiders uit de provincies Henegouwen en West-Vlaanderen werden tewerkgesteld in Noord-Frankrijk, rond Duinkerke, Calais en Boulogne. Vanaf 1941 kwamen zij ook terecht in Normandië, Bretagne en het binnenland van Frankrijk.

Duits wervingskantoor (Werbestelle) in Antwerpen.
Duits wervingskantoor ("Werbestelle") in Antwerpen (foto: © CegeSoma).

Hier en daar, o. m. in Roeselare, richtten de Duitsers een "Werbestelle" (wervingskantoor, arbeidsbureau) op om arbeiders, op 'vrijwillige' basis, naar Duitsland te sturen om er te werken. Het woord 'vrijwillig' moet wel wat worden gerelativeerd, omdat velen dat deden bij gebrek aan alternatief of onder zachte dwang. De reis naar Duitsland was gratis en er werd gezorgd voor kost en inwoning. De arbeiders ontvingen 1/3e van hun salaris, de familie in België ontving de rest. Treinen naar Duitsland vertrokken vanaf centrale punten zoals Kortrijk, Schaarbeek en Luik. Vanaf verzamelkampen in onder andere Magdeburg, Hannover en Berlijn, ging de reis dan voort naar de plaats waar de tewerkstelling zou plaatsvinden. Er wordt algemeen aangenomen dat, tussen juni 1940 en september 1942, ongeveer 125.000 à 135.000 Belgische arbeiders (waaronder zo'n 10% ongehuwde vrouwen) 'vrijwillig' vertrokken naar Duitsland.

Belgische dwangarbeiders in een Duits bedrijf (foto: GVA).
Belgische dwangarbeiders in een Duits bedrijf tijdens WO I.

Maar vanaf maart 1942 keerde het tij. De "Arbeitseinsatz" (= arbeidsinzet), was niet langer een 'vrijwillige', maar een gedwongen tewerkstelling van beschikbare werkkrachten. Die verplichting gold in België voor mannen tussen 18 en 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen tussen 21 en 35 jaar. Enkel mijnwerkers, arbeiders uit bedrijven die al voor de oorlogsindustrie werkten, spoorweg- en postpersoneel, leden van de ordestrijdkrachten en studenten kregen een vrijstelling. In oktober van datzelfde jaar werd de verplichte "Arbeitseinsatz" uitgebreid tot in Duitsland. Voortaan werden werknemers, afkomstig uit de bezette gebieden, waaronder ons land, dus verplicht om in Duitsland te gaan werken. Men sprak nu niet meer over vrijwilligers, maar over weggevoerden, dwangarbeiders, Duitslandgangers, verplicht tewerkgestelden of gastarbeiders ("Fremdarbeiter", "Gastarbeitnehmer").

Fritz Sauckel, hoofd van de Arbeitseinsatz in Nazi-Duitsland. Op het proces van Neurenberg werd hij terdoodveroordeeld en opgehangen
Fritz Sauckel, hoofd van de Arbeitseinsatz in Nazi-Duitsland. In 1946, op
het Neurenberg-Tribunaal werd hij terdood veroordeeld en opgehangen.

Sinds de aanval van Rusland op de Sovjet-Unie halfweg 1941 werden steeds meer Duitse mannen opgeroepen voor het leger. Fritz Sauckel, de grote baas van de "Arbeitseinsatz", kreeg van Hitler de opdracht om snel en kordaat een oplossing te zoeken voor het verlies aan eigen arbeidskrachten. Om dat tekort aan te zuiveren werden eerst politieke gevangenen en Russische krijgsgevangenen gedwongen aan het werk gezet. Toen dat onvoldoende bleek, schakelde Sauckel tijdens de bezettingsjaren massaal arbeidskrachten in die hij vanuit de bezette gebieden, inclusief ons land, liet overbrengen. Tijdens het hele verloop van de oorlog werden naar schatting 7,7 miljoen buitenlandse burgers en krijgsgevangenen - waarvan ongeveer een half miljoen Belgen - in Nazi-Duitsland tewerkgesteld.


Dwangarbeiders aan het werk bij een betonnen vesting van de Duitse Atlantikwall (foto: CEGE).

Bij het begin van de oorlog werkten de buitenlandse werkkrachten in Duitsland nog vooral in de landbouw (ca. 36%), de industriële sector (zo'n 43 %), de mijnbouw (3%), de bouw (6%) en de dienstensector (12%). Vanaf 1942 verschoof het zwaartepunt naar honderden bedrijven die deel uitmaakten van de Duitse oorlogsindustrie. Buitenlandse dwangarbeiders werden, vaak in weinig benijdenswaardige omstandigheden, aan het werk gezet in de wapen- en munitiefabrieken, de metaalsector, de textielnijverheid, de landbouw, de KMO's, lokale ondernemingen en familiebedrijven (bakkerijen of slagerijen). Vele weggevoerden werden ondergebracht in speciale werkkampen. Wie meer geluk had kon aan de slag op een landbouwbedrijf en woonde in bij de familie.

Terugkeer naar huis van dwangarbeiders in een open treinwagon (foto: Beeldbank WOII/NIOD).
Terugkeer naar huis van dwangarbeiders in een open treinwagon (foto: Beeldbank WOII/NIOD).

Na de Bevrijding in mei 1945 keken veel families verwachtend uit naar de terugkeer van hun vader, broer, zoon of een ander familielid levend terug te zien. Die thuiskomst, meermaals het nieuws van hun overlijden, maakte veel emoties los. Het precieze aantal Belgische weggevoerden dat omkwam door honger, ziekte of oorlogsgeweld wordt geraamd op ongeveer 4.000. Met name de Duitse wapen- en munitiefabrieken kregen veel bombardementen van de geallieerden te verduren, wat veel dwangarbeiders het leven heeft gekost.

Burgerslachtoffers tijdens Wereldoorlog II

Zoals in de Eerste Wereldoorlog waren het op de Tuimelare alweer onschuldige kinderen die het slachtoffer werden van oorlogsgeweld. Ze vormden geen direct doelwit maar leden wat men in het Engels militair jargon noemt "collateral dammage", of ook "friendly fire". Vrij vertaald is dat onbedoelde, zijdelingse nevenschade aan burgers en hun bezittingen, veroorzaakt door wapens (zware bommen) die enkel mogen zijn gericht op vijandelijke manschappen, gebouwen en voorwerpen. Randschade slaat in principe op alle niet-militaire doelen, bijv. fabrieken, ziekenhuizen of burgerwoningen, die door 'afgedwaalde' bommen worden getroffen.

  • De gebroeders Renild en André Pitteljon.

    De gebroeders Renild en André Pitteljon (foto: Linda Malfait)
    Foto's van Renild (links) en André (rechts) Pitteljon, op hun grafzerk op de begraafplaats van Moorslede
    (foto: Linda Malfait)

    Linda Malfait: "Ook onschuldige burgers kunnen, tijdens een bombardement, ongewild, "per ongeluk" lichamelijke letsels oplopen en zelfs het leven erbij verliezen. Dat overkwam de 11-jarige André Pitteljon en zijn 14-jarige broer Renild, die woonden in een boerderij op de Tuimelare, in de Kouterweg (nu nr. 66, waar de huidige B&B 'De Kouterhoeve' staat). In de nacht van 14 op 15 november 1940 vielen bommen op de hoeve. De twee broers moesten worden overgebracht naar het H. Hartziekenhuis in Roeselare, waar ze allebei nog diezelfde nacht aan hun verwondingen bezweken".

    Het bidprentje van Renild en André Pitteljon (foto: Linda Malfait)
    Het bidprentje van Renild en André Pitteljon (foto: Linda Malfait)

    L. Malfait: "De omstandigheden van het nachtelijk luchtbombardement op de boerderij van het gezin Pitteljon zijn tot op vandaag nooit helemaal opgehelderd. Er circuleren drie versies van de feiten. Dirk Decuypere somt ze op in zijn boek "Fatale seconden. Momenten uit de luchtoorlog boven Vlaanderen 1940-1945" (Geluwe, 1995)."

    1. Eerste versie. Jacques Dewaele was op 27 mei 1940 al getuige geweest van de crash van een Duitse bomenwerper op een veld van boer Alfons Pitteljon naast de Tuimelareweg. Volgens hem kwam later in datzelf jaar (de datum herinnerde hij zich niet precies) een Duits vliegtuig bommen gooien op de hoeve van A. Pitteljon in de Kouterweg. Er werd gefluisterd dat de Duitsers bewust zelf de bommen hadden gedropt. Waarom? Tijdens de Tweede Wereldoorlog mocht er van de bezetter na zonsondergang geen straaltje licht naar buiten lekken uit ramen en andere openingen van woningen. Was er buiten toch licht te zien dan werd de bewoner van het pand verplicht de ramen te blinderen, niet enkel met gewone gordijnen, maar met houten buitenluiken ofwel met zwart papier op het vensterglas. Daar bleef het niet bij. De straatverlichting werd niet ontstoken. Het was pikkedonker buiten. Lampen van fietsen en motorvoertuigen moest men dimmen of afschermen.

      Het woonhuis op de boerderij van A. Pitteljon aan de Kouterweg 66 is helemaal gerestaureerd in de oorspronkelijke staat van na WO I. (foto: © Inventaris Onroerend Erfgoed).
      Het interier van het woonhuis van de hoeve Pitteljon werd gerestaureerd in de oorspronkelijke staat van na
      WO I en is nu een B&B De Kouterhoeve (foto: © Inventaris Onroerend Erfgoed).

      Met de verduisteringsplicht wilden de Duitsers voorkomen dat geallieerde vliegtuigen zich in het donker makkelijk zouden kunnen oriënteren, vlotjes navigeren naar hun militaire doelwitten of bepaalde voorwerpen droppen op een afgesproken plaats. In de boerderij van Pitteljon bleef tot ergernis van de bezetter, ook na zonsondergang, al te vaak licht branden. Omdat ze daar een gloeiende hekel aan hadden zouden de Duitsers bewust bommen hebben gegooid op de hoeve om de bevolking in te peperen dat licht vanuit de woning 's nachts niet meer geduld zou worden!

      De hoeve van A. Pitteljon (aangeduid met rode stip), ten zuiden van de Gentstraat (Kaart: OpenStreetMap)
      De hoeve van A. Pitteljon (aangeduid met rode stip), ten zuiden van de Gentstraat (Kaart: OpenStreetMap).

    2. Tweede versie. Volgens Jacques Dewaele stond er in die tijd langs de Gentsestraat, op de hoogte achter de hoeve Pittteljon, bovenop de schoorsteen van een tweegezinswoning een Duits ronddraaiend zoeklicht om de vliegtuigen te kunnen observeren. Het lichtbaken zwaaide 's nachts wanneer vliegtuigen moesten landen op het nabijgelegen vliegveld van Wevelgem. In haar boek "Zeven eeuwen Ten Bunderen" (1972) maakte Zr. A. Barbaix er ook melding van, met enkele bijkomende details: "Op een dubbele woning langs de Gentsestraat werd een glazen uitzichttoren gebouwd om de vliegtuigen waar te nemen en hun aanwezigheid door te seinen. Op de halfcirkelvormige tafel daarboven was de richting van de omliggende steden en dorpen aangeduid. Men kon van daaruit 31 torens tellen en ook fabrieksschoorstenen in Noord-Frankrijk." Wat er ook van zij, de Engelsen bombardeerden het betreffende zwaailicht, maar er viel daarbij "per vergissing" een bom op het woonhuis van de hoeve Pitteljon.

    3. Derde versie. Dirk Decuypere: "In de late avond van diezelfde 14 november 1940 vielen 35 Britse Blendheim bommenwerpers Luftwaffe-vliegvelden aan in Noord-Frankrijk en België. Alle toestellen keerden behouden terug, maar een 10-tal had z'n bommen laten vallen op vliegvelden zonder ook maar iets van het effect ervan gezien te hebben. Uit de rapporten van de RAF voor die nacht blijkt dat de bommenwerpers nogal verward en in moeilijke stormachtige weersomstandigheden hun opdracht moesten uitvoeren. De vooropgestelde doelwitten werden soms niet gevonden en dan bombardeerden de Blendheims maar een andere plaats, die soms ver van de eerste lag. Opmerkingen als "effect van bombardement onzichtbaar", "eerste doelwit niet gevonden wegens slechte weer" en de vermelding van beperktere doelwitten als "verlichte landingsbaan" of "lichtbaken" komen meer dan eens terug en suggereren dat de uitgevoerde bombardementen verre van precies waren. We mogen daarnaast niet vergeten dat een bommenwerper in nood zich maar al te graag van zijn explosieve lading ontdoet."

      Dirk Decuypere vraagt zich af:

      "Was de lichtbaken in Moorslede die nacht één van die minder belangrijke of toevallige doelwitten geweest? Zo ja, dan werd dat twee kinderen van Alfons en Celina Pitteljon-Denduyver fataal. Maar, wat doet dat ertoe? Die nacht stierven er in Moorslede (Tuimelare) twee kinderen en dat sluit alle monden..."

  • Paula Grymonprez

    Ravage in het centrum van Kortrijk na Britse bombardement in 1917.
    Ravage in het centrum van Kortrijk na een Brits bombardement in 1917.

    Kortrijk was gedurende de hele Tweede Wereldoorlog een militair doelwit bij uitstek, wegens zijn strategische ligging langs de Leie, zijn spoorwegverbindingen, zijn vormingsstation en het naburige vliegveld van Wevelgem. De stad werd aanvankelijk bestookt door de Duitse Luftwaffe, maar later veelvoudig door de geallieerde luchtmacht. Hierbij kwamen in totaal minstens 615 onschuldie burgers om het leven. Nog eens 384 raakten gewond. De Leiestad maakte zo 4 jaar lang uitgebreid kennis met "collateral dammage", dus onbedoelde nevenschade aan burgers en civiele gebouwen.

    Paula Grymonprez (foto: Linda Malfait)
    Paula Grymonprez (foto: Linda Malfait).

    Paula Grymonprez (1927-1943), de 15-jarige dochter uit de herberg De Tuimelare, verkeerde in shock van angst toen ze, op 4 september 1943, vanuit de verte de dreigende rode lucht, de vlammenzee en de donkere rook zag boven Kortrijk, na een hevig geallieerd bombardement. Paula kon op dat tragisch moment niet weten dat bij die luchtaanval op de stad 57 burgers om het leven kwamen en honderden anderen gekwetst waren.

    Het doodsprentje van Paula Grymonprez (foto: Linda Malfait)
    Het doodsprentje van Paula Grymonprez (foto: Linda Malfait).

    Zelfs van op afstand liep Paula Grymonprez fatale 'nevenschade' op bij het bekijken van het apocalyptisch schouwspel boven de brandende Leiestad. Ze kreeg ontzettende hoofdpijn en rillingen over haar hele lichaam, die niet meer ophielden tot ze, na een kort ziekbed, stierf op 13 oktober 1943. De verslagenheid was groot. Niet enkel bij haar naaste familie. Ook bij de buren, waarvan verscheidene 's nachts bij haar hadden gewaakt. En bij de meisjes van de plaatselijke jeugdbeweging die op de druk bijgewoonde begrafenis een erehaag vormden. Het moet allemaal heel aangrijpend geweest zijn.

    Brand van Rotterdam. Henk Chabot, 1940.
    Brand van Rotterdam. Henk Chabot, 1940 (© Museumkijker.nl).

    Een soortgelijke traumatische oorlogservaring beleefde ook de expressionistische schilder Henk Chabot op 14 mei 1940, toen hij vanuit zijn huis ooggetuige was van het allesverwoestende Duitse bombardement op Rotterdam, dat minstens 800 mensenlevens eiste. Dat spektakel aan de hemel maakte op H. Chabot een verpletterende indruk. Hij legde die vast op zijn bekende schilderij "Brand van Rotterdam". Vervolgens kwam hij twee jaar lang nauwelijks aan schilderen toe.

    Paula Grymonprez bracht de laatste drie weken van haar korte leven door met hevige hoofdpijn en met oncontroleerbare rillingen over haar hele lichaam. Deze symptomen doen spontaan denken aan de vele soldaten die in WO I de verschrikkingen van de loopgraven of van een bloedige veldslag hadden meegemaakt en die ten prooi vielen aan een zogeheten "shellshock". "De meesten leden aan merkwaardige vormen van verlamming. Van velen werd gezegd dat ze ‘de bibbers’ hadden. Sommigen konden niet overeind staan of normaal lopen. Een paar bleken niet in staat samenhangend te spreken of stotterden vreselijk. Anderen waren letterlijk met stomheid geslagen en konden helemaal niet meer spreken." (Taylor Browning, in zijn schokkende boek "De Slag aan de Somme 1916 en de crisis van shellshock", 2016)

    Stationsbuurt van Kortrijk herschapen in kraterlandschap na bombardement in 1917.
    De stationsbuurt van Kortrijk, herschapen in een kraterlandschap na een Brits luchtbombardement.
    Luchtfoto, 1917 (Bron: BelgiumWWII.be).

    Shellshock werd omschreven als een acute psychische (angst)stoornis, een traumatische aandoening die wordt veroorzaakt door het zelf lijfelijk ondergaan van, of door het zien van iets afschrikwekkends zoals een verwoestend bombardement of een andere vorm van ondraaglijk, extreem bedreigend oorlogsgeweld, een natuurramp, een terreuraanslag, enz.

    Een traumatische shock vereist onmiddellijk medische behandeling, want die kan zeer snel verergeren en levensbedreigend zijn. Een persoon in shock heeft immers een extreem lage bloeddruk. Wanneer het lichaam onvoldoende bloedtoevoer krijgt, dus niet genoeg zuurstof en voedingsstoffen, gaan de cellen minder goed functioneren. Organen kunnen hierdoor beschadigd raken en vitale lichaamsfuncties kunnen uitvallen. Er komt te weinig zuurstof bij de spieren, de huid, de spijsvertering en uiteindelijk het hart en de hersenen.

    Britse soldaten in een veldhospitaal bij Ieper in 1917. De wezenloze duizend-meter-blik van de soldaat links verraadt symptomen van shellshock (foto: Wikimedia Commons).
    Britse soldaten in een veldhospitaal bij Ieper in 1917. De wezenloze "duizend-meter-blik" van de gewonde
    soldaat links verraadt symptomen van shellshock (foto: Wikimedia Commons).

    Shellshock vertoonde een brede waaier van symptomen van zowel psychische als lichamelijke aard. Berucht waren de oncontroleerbaar trillingen over het hele lichaam, die niet meer ophielden. Of ook het wezenloos voor zich uit staren, met de blik op oneindig, zonder maar op iets of iemand te reageren. Voorts bewegingsloosheid of juist extreme spasmen, angstaanvallen, huilbuien en rusteloosheid. Daarnaast kwamen een of meer verschijnselen voor zoals zware hoofdpijn, verstijving, verlamming, doofheid, blindheid, geheugenverlies, het verlies van geur- en smaakzin, misselijkheid, braken, neerslachtigheid, slapeloosheid, nachtmerries, hartritmestoornissen...

    Om shellshock te behandelen werd lange tijd geëxperimenteerd met hypnose, elektroshocks en opname in een psychiatrische instelling. Sinds 1980 wordt het ziektebeeld shellshock door psychiaters en neurologen officieel PTSS (= posttraumatische stress stoornis) genoemd. Zij passen nu vooral groepstherapie toe en schrijven een aangepaste medicatie voor om de symptomen van PTTS te onderdrukken, o.m. antidepressiva, slaapmiddelen en angstremmers.

    © Copyright Linda Malfait. 2022-. Alle rechten voorbehouden.       Webbeheerder: Willem Wylin.